Dichterlijk
Te midden van enorme koperen ketels stond een acteur, voor de gelegenheid gekleed in zeventiende-eeuws kostuum.
De pauwenveren deinden mee op het ritme van zijn lage, ver dragende stem. Het gedicht dat hij voordroeg, declameerde eigenlijk, bevatte een lofzang op het geestrijk vocht Notaris, dat de ketels de eeuwen door opborrelden. De woordkunstenaar had succes; na beëindiging van zijn rede viel er een diepe stilte, die het organisatiecomité in verlegenheid bracht.Er zijn van die gelegenheden waarbij een gedicht past; een officiële opening, een bruiloftsfeest, een jubileum. Feestelijke gelegenheden, plechtige bijeenkomsten. Omstandigheden waarbij dames in het lang en heren in rokkostuum gaan, maar ook gelegenheden van wat meer boertige vermakelijkheid. We spreken naar de gelegenheid van het moment van poëzie, gedicht of rijm. Het wordt gezongen, dan wel voorgedragen. Ik pleit met grote klem voor het eerste, het zingen. Door ervaring wijs geworden.
Een gedicht maak je niet, dat wordt geboren, gebaard, ontwrongen aan het borduursel van gedachten. De poëet vecht met woorden en met gum. Zoekt combinaties, die hij weer afkeurt. Verheugt zich over woordspelingen, die eenmaal zwart op wit en driemaal overgelezen, toch niet voldoen. Lange verhalen of diepe gedachten moeten in een enkele frase beeld en inhoud krijgen; heilwensen en zegenbeden teruggebracht tot de eigenlijke essentie.
Met zorg wordt de vorm gekozen; een rijmschema vastgesteld, een stijlfiguur bepaald, metrum en ritme aangebracht. Haiku of hinkelrijm; jaardicht of keerdicht; kwatrijn of kwintijn - het ene dicht, het andere niet. Wie denkt dat dichten slechts een eenvoudige bezigheid is, zit ernaast. Rijmelarij is er natuurlijk genoeg, maar daar wil je je naam toch niet aan verbinden. Een gedicht verdient aandacht en zorg.
Inspanning en concentratie worden beloond en het resultaat mag er zijn. Secuur afgestemd op de gelegenheid, precies gezegd wat gezegd moet worden. Niet trots -natuurlijk niet- maar wel voldaan de laatste punt gezet. Het geheel nog eens overzien, een laatste komma toegevoegd, en het kan gelezen worden.
In veel gevallen zul je het werkstuk zelf voordragen. Je kunt het vooraf oefenen, desnoods voor de spiegel. Het is zelfs mogelijk het op te nemen en weer af te draaien. Het succes lijkt verzekerd.
Maar het gaat zo vaak anders. Het gedicht moet uit handen worden gegeven. Een ander leest voor uit jouw werk. Jij moet toezien. Eerst nog jezelf verkneukelend op het te oogsten succes. Wachtend op de waardering voor de voortbrenger van het kunstwerk.
Maar dat duurt niet lang. Al na de eerste woorden is het duidelijk. Ongeoefend, zelfs gespeend van elk taalgevoel, zet de voorlezer zich aan het werk: even hardop voorlezen. De stem blijft vlak, de woorden zetten binnensmonds al de hakken in het zand. Zinnen rijgen zich met valse tussenpozen aaneen; klemtonen, nauwelijks hoorbaar, krijgen geen vat op de lettergrepen. Elke nuance verdwaalt al tussen de tanden van de lezer.
Beschaamd, alsof het jouw schuld is, blijft je blik op de grond gericht, terwijl de ravage zich in je oorschelp opdringt, te groot om zich een weg door je gehoorgang te banen. Alle moeite tevergeefs, alle werk voor niets, alle illusies verdampt. Je had je veel moeite kunnen besparen; de prijs-kwaliteitverhouding is omgekeerd evenredig. Dan besluit je het nooit meer te doen. Tenminste, niet op deze manier.
Er is nog een andere mogelijkheid, een betere weg: zingen. Bij een eenvoudige, overbekende melodie, langzaam en gedragen, zoals bijvoorbeeld ”Op de grote stille heide”, lijkt er weinig mis te kunnen gaan. Dat vraagt natuurlijk wat aanpassingen, concessies vooral. Ritme en rijm zijn gebonden aan de melodie, maar het voorkomt ontbinding der poëzie.
Reageren aan scribent? beeldenstorm@refdag.nl