Nieuwe school
Ouders moeten makkelijker zelf een school kunnen stichten, vindt de Onderwijsraad. Dat is goed nieuws voor het bijzonder onderwijs.
De stichting van nieuwe scholen in ons land is aan twee voorwaarden gebonden. De initiatiefnemers, meestal ouders, moeten een erkende levensbeschouwelijke richting in het onderwijs vertegenwoordigen en ze moeten voldoende leerlingen bij elkaar weten te brengen.Beide voorwaarden betekenen in de praktijk soms een grote hobbel. Het gisteren naar buiten gekomen advies van de Onderwijsraad zou één drempel -die van het minimale leerlingenaantal- in ieder geval kunnen slechten.
Op zich zijn de genoemde voorwaarden redelijk. Dat niet elke willekeurige groep ouders een eigen school kan beginnen, is logisch. De wildgroei zou binnen korte tijd aanzienlijk zijn. Daarom eist de overheid dat de ouders een gezamenlijke levensbeschouwelijke richting vertegenwoordigen. Voorbeelden zijn de protestants-christelijke, rooms-katholieke, reformatorische, vrijgemaakt gereformeerde en, sinds enkele jaren, evangelische richting.
Voor die erkenning was vaak een lange weg met ingewikkelde juridische procedures nodig. Zo hebben de reformatorische scholen in het verleden vele rechtszaken, tot en met de Raad van State, moeten voeren om als zelfstandige richting in het onderwijs geaccepteerd te worden.
Sommige gemeenten vonden de reforichting maar flauwekul en meenden dat ouders hun kinderen best naar de plaatselijke pc-school konden sturen. Hetzelfde maakten de evangelische scholen nog niet zo lang geleden mee.
Als de erkenning echter eenmaal een feit is, ligt de weg voor eigen scholen open, mits wordt voldaan aan het tweede criterium: voldoende leerlingen. Soms ligt de lat plaatselijk zo hoog dat het bijna onmogelijk is om een nieuwe school van de grond te krijgen. Daar wil de Onderwijsraad iets aan doen, en dat is positief.
De achtergrond van het advies is dat er in het onderwijs door allerlei fusies megascholen zijn ontstaan. Een bekend voorbeeld is OMO, niet te verwarren met het bekende wasmerk. OMO staat voor Ons Middelbaar Onderwijs en is een Brabantse, rooms-katholieke vereniging met 45 scholen, 6500 werknemers en 67.000 leerlingen; de grootste in haar soort. Zo’n vereniging is uiteraard zeer dominant in de regio aanwezig en dat baart de Onderwijsraad terecht zorgen. Wat valt er voor ouders nog te kiezen?
Om het stichten van een nieuwe school makkelijker te maken, zal het minimumaantal leerlingen naar beneden moeten. Terecht heeft het kabinet gisteren besloten een fusietoets in te voeren en maatregelen genomen die kleinschaligheid bevorderen.
Een belangrijk kenmerk van het Nederlandse onderwijsbestel -uniek in de wereld- is juist dat het ruimte biedt aan veelkleurigheid die ook nog eens door de overheid zonder onderscheid wordt betaald. Die veelkleurigheid mag niet in gevaar komen door de vorming van megascholen met een monopoliepositie in de regio en ook niet door een te hoge startnorm voor nieuwe scholen. Als dat wel het geval is, kennen we in Nederland alleen nog maar een papieren vrijheid van onderwijs.