Hersenexpert Swaab: Permanente sabbatical in eigen lab
Zijn wetenschappelijke reputatie staat als een huis, zowel nationaal als internationaal. Al meer dan veertig jaar verricht hij baanbrekend onderzoek naar een van de meest fascinerende en complexe organen van het lichaam, de hersenen. Zijn opvatting dat de mens niet meer is dan zijn brein, staat haaks op de visie van collega’s die wetenschap in relatie willen brengen met het christelijk geloof. Neurobioloog prof. dr. Dick F. Swaab (63): „Ik ben een materialist. Niet in financiële, maar in filosofische zin.”
Zijn werkkamer in het Nederlands Instituut voor Neurowetenschappen ligt nauwelijks meer dan een ganglengte verwijderd van de hersenbank, een ruimte waar duizenden stukjes menselijk hersenweefsel in kleine plastic zakjes bij een temperatuur van 80 graden onder het vriespunt worden bewaard. Het materiaal staat hersenexperts over de gehele wereld ter beschikking bij hun zoektocht naar de werking van het brein.Zelf is prof. Swaab, oprichter van de hersenbank, regelmatig betrokken bij het wegnemen van de hersenen van overleden mensen. „Dat blijft elke keer een bijzondere, emotionele ervaring”, zegt hij. „Soms gebeurt het in de nachtelijke uren dat ik voor een hersenobductie word opgeroepen. Na het lichten van de schedel heb ik het brein in handen van iemand die een enkel uur eerder nog leefde. Dat raakt me elke keer weer.”
Hoewel zijn werkdruk hoog is, neemt de hoogleraar royaal de tijd voor een gesprek over zijn loopbaan en zijn visie op existentiële vragen. Hij formuleert zijn zinnen rustig en bedachtzaam, luistert geduldig, spreekt zonder het minste spoortje stemverheffing. Hij beseft dat zijn standpunten soms diametraal tegenover die van christenen staan. Tijdens een kort exposé over de evolutionaire ontwikkeling van het brein, begint hij vriendelijk te lachen. „Waarom? Omdat u zojuist aangaf dat christenen daar niets van willen weten.”
U bent geboren in de Hongerwinter van 1944. Stress heeft geen gunstige invloed op de ontwikkeling van baby’s in de baarmoeder, blijkt uit uw eigen onderzoek. Hoe heeft dat bij u uitgepakt?
„De omstandigheden waarin mijn ouders in de oorlogsjaren leefden, waren verre van eenvoudig. Mijn vader was van Joodse komaf, reden waarom hij in zijn eigen huis was ondergedoken. Hij was de op een na laatste die als Jood in de oorlog in Amsterdam promoveerde in de geneeskunde. Mijn moeder zorgde als operatiezuster in een ziekenhuis voor het inkomen.
Het karakter van mensen wordt voor een deel genetisch bepaald. Maar ook de manier waarop de vroege ontwikkeling van een foetus plaatsvindt, is van beslissende invloed. Onderzoek toont aan dat kinderen die geboren zijn in de Hongerwinter, meer kans hebben op depressie, vetzucht, schizofrenie en asociaal gedrag.”
Grappend: „Mogelijk is dat laatste op mij van toepassing. Ik gebruik het altijd als argument om niet naar verjaardagen te gaan.”
U zei ooit over uzelf: „Ik ben een man van extreme uitspraken en cynische grappen.”
„Zeker, ik maak vaak grappen die mensen niet begrijpen. Dan ben ik de enige die erom kan lachen. Ik heb moeite met mensen die zichzelf al te serieus nemen. Die vragen om een grap, vind ik.”
„Ik ben een tobber, een piekeraar.”
„Mijn zoon noemt me een zwartkijker, haha. Het komt omdat ik altijd een paar stappen vooruitdenk en allerlei problemen zie. Ik tob net zo lang tot de oplossingen in beeld komen. In mijn wetenschappelijke werk loop ik vaak tegen muren aan. In technisch opzicht. Dat leidt bij mij soms tot nachtelijk piekeren. Heb ik eenmaal een antwoord gevonden, dan denk ik meestal: Had ik dat nu niet eerder kunnen bedenken?”
„Ik vind het moeilijk om te gaan met conflicten.”
„Ik ben jarenlang directeur van het herseninstituut geweest. Wat ik moeilijk vind, is het oplossen van conflicten tussen mensen. Meestal hebben beide partijen wel een beetje gelijk. Welke beslissing je ook neemt, je doet mensen altijd tekort. Dat vind ik vervelend. Het past niet bij mijn karakter.
Tot mijn vreugde ben ik verlost van alle financiële en beleidsmatige aspecten van het werk. Ik kan mij volledig focussen op het onderzoek. Dat ervaar ik als een luxe: ik vier permanent een sabbatical in het eigen lab.”
U bent al meer dan veertig jaar intensief betrokken bij het hersenonderzoek. Toch zei u onlangs dat u meer vragen heeft dan ooit. Steekt het brein zo ingewikkeld in elkaar?
„Vergist u zich niet: onze hersenen wegen anderhalve kilo, maar bestaan uit 100 miljard neuronen, twintig keer meer dan het aantal mensen op aarde. Elke neuron maakt contact met 10.000 tot 100.000 andere cellen. Het netwerk is fenomenaal en de complexiteit enorm. Meer dan eens sta ik er versteld van.”
„Ik kan me echt verwonderen over de ingenieuze manier waarop het brein in elkaar steekt. De technieken zijn inmiddels zo geavanceerd dat er elke dag nieuwe ontdekkingen worden gedaan. Wekelijks geven onderzoekers uit de gehele wereld lezingen op het herseninstituut. Vele vragen zijn beantwoord, vele onbeantwoord.”
Een van uw specialismen is de hypothalamus; u schreef er een boek van meer dan duizend pagina’s over.
„Als je de hypothalamus uit de hersenen snijdt, houd je een stukje weefsel over ter grootte van een duimnagel met daaraan de oogzenuwen. Eroverheen lopen bloedvaatjes. In het midden zit een holte met hersenvocht.
In de jaren tachtig ontdekte ik verschillen tussen man en vrouw in de structuur van een klein onderdeel van de hypothalamus. Man en vrouw zijn in hun karakter wezenlijk anders. Dat verschil wordt door de hersenen bepaald. Dat druiste toen in tegen de heersende mening van feministen. Zij wilden sekseverschillen uit sociale omstandigheden verklaren.”
Eind jaren tachtig kreeg u het nog erger aan de stok met de homobeweging toen u schreef over uw ontdekking dat een deel van de hypothalamus bij homofiele mannen tweemaal groter is dan bij hetero’s.
„Ik zei: De keuze of je homo of hetero bent, wordt in de baarmoeder gemaakt. Het hangt af van de manier waarop de hersenen in de vroege ontwikkeling in de baarmoeder worden gestructureerd. De vorming van het seksuele brein vindt plaats nadat eerst het geslacht is aangelegd.
Een deel van de homo’s stond op de achterste benen, omdat zij van mening waren dat homo’s vrij zijn in hun keuze van seksuele oriëntatie. Drie weken lang haalde ik de pers. Er was dag en nacht telefoonterreur, er waren bommeldingen. Ik werd zelfs uitgemaakt voor naziarts.”
Hoeveel impact hadden die gebeurtenissen op u?
„Ik vond het vooral vervelend voor mijn twee kinderen, die toen nog klein waren en werden gepest op school. Een demonstratie op zondagochtend voor het huis, dat is bepaald geen pretje.”
Hoe komt het dat het brein van een foetus zich tegengesteld aan het geslacht ontwikkelt?
„Dat is nog steeds een van de topics van het onderzoek. Het heeft onder meer te maken met de interactie tussen geslachtshormonen en de zich ontwikkelende hersenen. Wanneer vindt die plaats? In hoeverre spelen genetische factoren een rol? Vaststaat wel dat roken, medicijngebruik en stress tijdens de zwangerschap een rol spelen in de manier waarop de hersenen zich seksueel differentiëren.”
De mens is zijn brein. Die uitspraak keert regelmatig terug in lezingen en interviews die u geeft. Wat bedoelt u ermee?
„Alles wat we doen, wat we laten, wat we denken, wat we voelen is het product van onze hersencellen. Wat wij geest noemen, is niets anders dan het resultaat van wat de duizenden neuronen in ons brein tot stand brengen. Er vinden allerlei processen plaats die ervoor zorgen dat wij ons van informatie bewust kunnen worden.
Dat betekent volgens mij dat de mens uit niets anders dan materiaal bestaat. Ik ben een materialist. Niet in financiële, maar in filosofische zin.”
Is dat niet al te bekrompen?
„Dat zou ik niet willen zeggen. Het verschil tussen mij en iemand die gelovig is, is dat de laatste er iets extra’s aan wil toevoegen: de ziel. Iets dat overblijft na het overlijden. Daar kan ik niets mee.”
De Bijbel spreekt over een onstoffelijke ziel die de dimensies van tijd en ruimte overstijgt.
„Van mij mogen mensen alle hypotheses formuleren die zij wensen, maar ze moeten wel te toetsen zijn. Anders heb je er weinig aan. Uitspraken over de ziel en over God zijn niet te controleren, daarom staan ze buiten de wetenschap en dus ook buiten het menselijk weten.”
Ook al is er geen materieel bewijs, daarmee zijn uitspraken over de eeuwige ziel nog niet onwaar.
„De kans dat ze overeenstemmen met de werkelijkheid, is buitengewoon klein. Ik kan niet bewijzen dat de ziel niet bestaat. Daar heb ik ook geen behoefte aan. Wetenschappelijk onderzoek rekent met kansen. En iets waarvan het bestaan vrijwel kansloos is, laat je met rust.”
Klopt het dat volgens u de vrije wil van de mens een illusie is?
„Heel veel zaken worden vroeg in de hersenen vastgelegd: geslacht, seksuele oriëntatie, het niveau van agressie, het spreken van je moedertaal, je godsdienstige opvoeding. Die bepalen het karakter. Ze zijn er bijna niet meer uit te krijgen.”
„Wat blijkt nu? Het overgrote deel van de keuzes die je dagelijks maakt, wordt door de hersencellen bepaald. Het brein kiest en pas daarna word je je keuze bewust. Het bewustzijn holt achter de beslissingen van de hersenen aan. Experimenteel onderzoek toont aan dat het om ten minste een halve seconde gaat.”
Zijn dit geen riskante conclusies? Als mensen slechts doen en laten naar wat hun wordt ingegeven, zijn ze niet meer verantwoordelijk voor hun gedrag.
„Voor justitie is dit een kernvraag. Ben je als jongere nog in morele zin aanspreekbaar op crimineel gedrag als je vaststelt dat de mate waarin iemand agressief is, voor een groot deel wordt bepaald door een combinatie van genetisch materiaal en het gedrag van je moeder tijdens de zwangerschap? Ik vind dat je daarbij een vraagteken kunt zetten.
Betekent dat dat je niet moet straffen? Nee. De maatschappij vraagt om genoegdoening. Het brein neemt de straf bovendien elke keer onbewust mee in het bepalen van wat iemand wel of niet gaat doen. In hoeverre leidt straf werkelijk tot minder agressie? Dat zou voor justitie een belangrijke onderzoeksvraag moeten zijn.”
Niet al uw vakgenoten delen uw visie op de menselijke geest. De Groningse neurobioloog J. A. den Boer erkent de waarde van allerlei experimentele onderzoeken, maar weigert te geloven in een beperking van de vrije wil.
„Ik heb van zijn argumenten kennisgenomen, maar ik was er niet van onder de indruk. Je kunt, met allerlei technieken, het brein zien werken aan een beslissing. Als je dat waarneemt, zie je ook duidelijk dat die beslissing voorafgaat aan de uitvoering en het bewustzijn daarvan.
Een discussiepunt op dit moment is de vraag of mensen een ”free won’t” hebben: een vrijwillig niet-willen. Je brein zet onbewust een beweging in gang die je, nadat je besef kreeg van die beweging, kunt afremmen of stoppen. Maar of dat bij volledig bewustzijn gebeurt, is nog maar de vraag.”
Volgens u hebben mensen in het brein in meer of mindere mate aanleg voor religiositeit. Is die aanleg voor een atheïst niet raadselachtig?
„De mate van spiritualiteit wordt beïnvloed door polymorfismen, kleine variaties in het DNA. Ze zitten niet in een afzonderlijke locatie van het brein, maar zijn aanwezig in systemen van chemische boodschappers die door de hele hersenen heen worden gevonden.
Er zijn scans gemaakt van nonnen die hun meest extatische ervaring opriepen. Toen bleek een groot aantal hersengebieden van functie te veranderen. Zelf beschouwden de nonnen hun ervaringen als goddelijk. Maar wat mij betreft zijn ze het gevolg van ingewikkelde processen in de hersenen. Wat vroeger in hun brein aan religie is ingeprent, kwam door jarenlang oefenen in het gebed naar boven.”
Over de relatie tussen geloof en ervaring zeggen orthodoxe christenen dat de geloofsinhoud voorop gaat; die komt vanbuiten tot de mens, daarna volgen kennisnemen en geloven van de boodschap en pas daarna eventuele ervaringen van vreugde.
„Ik heb in mijn leven veel mensen ontmoet die bij hoog en bij laag beweerden allerlei handelingen te verrichten op basis van ingevingen. Het is bekend dat prikkeling van de temporaalkwab, door een tumor of epilepsie, hevige extatische ervaringen kan veroorzaken. Hallucinaties lijken vanbuiten te komen, maar komen voort uit hersengebieden die normaal informatie van het zien en horen verwerken.”
Waarom zou de mens zijn ’aangelegd’ op geloven?
„Het heeft naar mijn overtuiging een evolutionair voordeel: geloof houdt mensen als groep bij elkaar. Samen bidden, samen allerlei rituelen uitvoeren, dat versterkt het saamhorigheidsgevoel. Dat is in risicovolle omstandigheden van levensbelang. Omdat het geloof zijn nut bewees, zijn de genen die religiositeit bepalen in een proces van evolutie geselecteerd en in de verdere ontwikkeling van de mens meegenomen.”
En dat terwijl het geloof in God volgens u onwaar is.
„Ach ja, illusies hebben ook hun voordeel.”
Het brein verschafte ons naar uw mening in een ver verleden onjuiste informatie door te zeggen dat God bestaat. Waarom zou het wel waar zijn als het ons nu ingeeft dat God níét bestaat? Bent u niet bang dat dat ook een illusie is?
„Ik kan het niet bewijzen, net zomin als u kunt bewijzen dat het tegendeel waar is. Maar, nogmaals, ik acht de kans heel erg klein dat ik ernaast zit.”
Twijfelt u nooit?
„Nee.”
Welk argument in het debat met collega’s die geloof en wetenschap willen verbinden, kost u de meeste hoofdbrekens?
„Geen. Zeker, ik heb altijd belangstelling voor hun meningen. Niet omdat ik twijfel, maar omdat ik wil weten of hun argumentatie goed in elkaar steekt.”
Ergert u zich aan christenwetenschappers?
„Nee, ik erger me niet zo snel aan anderen.”
Vorig jaar besprak u het boek ”Omhoog kijken in platland”, uitgegeven onder redactie van onder anderen de Delfste wetenschapper Cees Dekker. Die recensie was een forse uithaal.
Grinnikend: „Is dat zo?”
Atheïsten zijn dom en slecht, christenen slim en goed. Dat was volgens u de rode draad van het boek. Misleidend, zeiden de auteurs later in een reactie.
„Ik heb de drukproeven twee keer zorgvuldig gelezen. Ik heb massa’s aantekeningen gemaakt. Het boek viel mij tegen. Later lieten de auteurs weten dat zij alle wetenschappelijke voorlopigheid niet willen dichtpluggen met het Evangelie. Ik ben van mening dat zij daar niet aan ontkomen.
Ooit had ik op een congres in Istanbul een discussie met Herman van Praag, hoogleraar biologische psychiatrie. Hij zei dat mijn atheïsme een anomalie was, een afwijking van de regel, omdat 95 procent van de Amerikanen gelooft. Ik antwoordde hem: Het hangt er maar van af aan wie je je spiegelt. Van alle wetenschappers zegt maar 39 procent te geloven, van de leden van de Amerikaanse Academie voor de Wetenschappen ligt het percentage op 7 procent en van alle winnaars van de Nobelprijs is het minder dan 1 procent.”
Als het over prijzen gaat - u heeft er tijdens uw loopbaan vele in ontvangst genomen. Zien we u ooit in Stockholm verschijnen?
Resoluut: „Nee. Daar ben ik niet slim genoeg voor.”