Knevel: Gelovige heeft behoefte aan argumenten
Gelovigen staan te vaak met de mond vol tanden als het gaat om de historische betrouwbaarheid van Bijbelse gebeurtenissen, vindt Andries Knevel. Zijn conclusie in zijn -deze week verschenen- boek ”Is het waar?”: „Geen enkel geloof in deze wereld heeft zo’n betrouwbare basis als het christelijk geloof. Maar wie weet dat nog?”
Aan de titel van het boek lag een ontmoeting met een moeder van een 19-jarige dochter ten grondslag, zo verhaalt Knevel in ”Is het waar? Op zoek naar bakens in een turbulente tijd” (uitg. Ten Have, Kampen). Het meisje was gelovig, maar had het volgens haar moeder moeilijk als haar medeleerlingen om argumenten en bewijzen vroegen. Zij had die volgens haar moeder niet, waardoor zij bang was dat haar dochter het geloof zou verliezen.Hébben we dan geen argumenten? vroeg de moeder. Knevel: „Ja, natuurlijk hebben we die, maar we zijn in de loop der jaren vergeten om ze te gebruiken, terwijl er ook een sfeer heerst dat geloven geheel met het gevoel te maken heeft. Ieder zijn eigen geloof, elk zijn eigen verhaal.”
Ademloos
Knevel, presentator van EO-programma’s, merkt dat het onderwerp leeft. „Als ik voor groepen spreek of dit onderwerp in een preek aan de orde stel, is het ineens ademloos stil. Mensen halen opgelucht adem als ze ontdekken dat ze wel degelijk argumenten hebben om het geloof een feitelijke basis te geven. De grote aandacht voor het boek van Tim Keller over de redelijkheid van het geloof laat zien dat christelijke apologetiek herleeft.”
Knevels boek is, evenals zijn voorganger ”Avonduren” (2007), een dagboekverslag van ontmoetingen in medialand. Gaandeweg stelt hij aan de orde waar het hem dit keer om te doen is: de historiciteit van de evangeliën.
Knevel concludeert dat het Nieuwe Testament het meest betrouwbaar overgeleverde boek uit de oudheid is. Uit vergelijkend onderzoek van de manuscripten blijkt dat de tekst voor 99,5 procent is vast te stellen. „Ik besef dat ik bezig ben met het opsommen van droge feiten die niemand tot geloof zullen brengen, maar ik vind toch dat het noodzakelijk is. Het is nogal wat als geconstateerd kan worden dat het Nieuwe Testament het best bewaarde boek uit de oudheid is. Wie weet het? Hoeveel christenen weten het?”
Het optreden van de Heere Jezus vond vooral plaats tussen 30 en 33 volgens de klassieke telling. Het betekent dat er slechts een zeer beperkt aantal jaren zit tussen de historische gebeurtenissen en het moment waarop de verhalen zijn opgeschreven. Toen het eerste Evangelie werd geschreven, waren de oor- en ooggetuigen voor een groot deel nog in leven. Daarom kan er ook geen sprake van zijn legendevorming, vindt Knevel.
De evangeliën zijn wel uitdrukking van getuigende geschiedschrijving. „Geen naakte feiten alleen, maar een verhaal waardoor mensen Jezus gaan leren kennen en in Hem gaan geloven. Meer met nadruk op thema’s dan op chronologie. Meer een schilderij dan een foto.”
De vier evangeliën zijn ongewijzigd in de canon opgenomen. „Ze zijn niet bijgekleurd of geharmoniseerd. Dat kon ook niet, want men wist dat het levende getuigenissen van Jezus waren.”
Opstanding
Knevel belicht vooral de historiciteit van de opstanding, „de hoeksteen, het scharnierpunt van het christelijk geloof.” De opstanding heeft, historisch gezien, sterke papieren en biedt een sterke aanwijzing voor de betrouwbaarheid van de boodschap en het bestaan van God. „Want wie kan doden opwekken dan God alleen? Laat door de feitelijkheid van de opstanding geen massa’s mensen tot bekering komen, voor mij is die feitelijkheid wel van onschatbare waarde. Niet alleen voor mijn eigen geloof, maar ook in de moeilijke communicatie van het Evangelie.”
Met de belijdenis ”De Heere is waarlijk opgestaan” zijn de discipelen de wereld ingetrokken. Dat werd hun geloof, een geloof gebaseerd op historische gebeurtenissen. Knevel gevoelt een „enorme drang” om de ontdekkingen die hij het afgelopen halfjaar heeft gedaan „als het ware van de daken te schreeuwen.” „Geen enkel geloof in deze wereld heeft zo’n betrouwbare basis als het christelijk geloof. Maar wie weet dat nog?”
Is Knevel met een „wanhoopsoffensief” bezig, vraagt hij zich in zijn boek af. Hij erkent dat wat hij opschrijft nauwelijks argumenten zijn om te geloven. „Geloof heeft met de combinatie van wil, gevoel en verstand te maken en ik bespeel op dit moment alleen de snaar van het verstand. Maar er is dan ook zo veel aan verstandelijke argumenten. Er kunnen zo veel drogredenen tegen het christelijk geloof ontkracht worden.”
Meer ruimte
Knevel merkt dat in het postmodernisme argumenten weer een grotere rol gaan spelen. Een bewezen God bestaat niet, want die bevindt zich te veel binnen het menselijke vermogen. In dit opzicht wil hij zich ook geen Amerikaanse fundamentalist noemen à la Werner Keller, die in de jaren zestig van de vorige eeuw het befaamde ”En de Bijbel heeft toch gelijk” schreef.
Knevel: „Voor de waarheid van het christelijk geloof had Werner Keller een hele batterij aan bewijzen. Ik houd het meer op de tweede Keller, Tim Keller. Hij laat zien dat het geloof een vrucht is van de Heilige Geest en niet slechts een rationele zaak. Maar dat neemt niet weg dat hij aantoont dat het geloof duidelijk historische wortels heeft.”
Knevel constateert dat de kennis van de Bijbelse feiten bij de huidige generatie gelovigen is weggezakt. „Wat ik in mijn boek gedaan heb, is het citeren van moderne geleerden uit deze tijd die wijzen op de deugdelijkheid van het christelijk geloof. Mensen weten het niet meer. Ik heb feitelijk niets nieuws gezegd, maar ik zet de dingen op een rijtje. Het is mijn overtuiging dat je deze zaken aan iedere generatie, eigenlijk iedere halve generatie, weer opnieuw moet zeggen.”