Smaad
„En hij zeide: Gij mannenbroeders en vaders, hoort toe. De God der heerlijkheid verscheen onzen vader Abraham.”
Handelingen 7:2Als we Gods strijdende kerk hier op aarde bekijken, zullen daarin altijd, zolang de wereld bestaan zal, Stefanussen gevonden worden. Zij zullen er zijn zowel onder de leraars als onder de leden die het voetspoor van de vrome Stefanus volgen en om Christus’, hun grote Meesters, wil al veel hoon en smaad door de vijanden van de waarheid en de godzaligheid zullen moeten ondergaan. Dat gebeurt als Gods getrouwe knechten in de naam van Christus, Die hen uitzendt om Zijn Woord te prediken, de zondaar waarschuwen, zijn zonden bestraffen en hem ten goede vermanen. Zo willen zij de satan afbreuk doen en zielen voor hun Heere en Koning winnen.
Niet dat ons dat vreemd voorkomt en dat we ons daarover bedroeven zouden. In geen geval. Wij verblijden ons erover dat wij met Christus’ apostelen worden waardig geacht om Zijnentwil gesmaad te worden. Wij achten dat een stempel van Gods goedkeuring te wezen, dat Hij zet op de trouwe dienst van Zijn knechten. Een trouwe leraar moet nu en dan al wat smaad en hoon verdragen om Christus’ wil, als aanhangsel van Zijn kruis. De kroon van Christus’ dienstknechten moet die van hun Heere gelijkvormig zijn. En Zijn kroon was van doornen gevlochten.
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht
(”Historie van de H. Stéphanus”, 1770)