„Moordenaar Pim kán in Kamer”
Kamerleden hebben tegenwoordig de mond vol van waarden en normen. Maar hoe zit het met hun eigen gedrag? Hebben ze zichzelf regels gesteld om -deftig gezegd- hun integriteit te waarborgen? Gert van Veldhuizen deed er onderzoek naar en kwam tot opmerkelijke conclusies. „Het is hoog tijd voor duidelijke richtlijnen. Nu zou zelfs Volkert van der G. kamerlid kunnen worden.”
In het kader van zijn studie bedrijfskunde zocht hij een onderwerp voor een afstudeerscriptie. Het werd: de integriteit (onkreukbaarheid, onomkoopbaarheid) van kamerleden. Al lezend en grasduinend viel Gert van Veldhuizen, jeugdwerkadviseur bij de SGP, van de ene verbazing in de andere. „Er bestaan nauwelijks bindende regels voor hoe een kamerlid zich hoort te gedragen, welke geschenken hij bijvoorbeeld aan mag nemen en welke niet, hoe hij om moet gaan met een door een bedrijf betaalde reis naar het buitenland, enzovoort. Ook kan in Nederland de grootste misdadiger, in theorie althans, parlementariër worden. Mits hij zijn straf heeft uitgezeten. Zou een linkse partij na verloop van tijd Volkert van der G. op de lijst willen zetten -ik geef toe dat dit niet aannemelijk is- dan zijn er geen regels die dit verbieden.”
Het gebrek aan richtlijnen voor kamerleden valt temeer op als je het vergelijkt met het buitenland. „In Amerika en Engeland bijvoorbeeld kun je het parlement niet in als je een strafblad hebt van een bepaalde zwaarte. Niet elk misdrijf leidt ertoe dat je in die landen de actieve politiek niet meer in kunt, maar er is in elk geval een grens gesteld. Ik vind dat dat in Nederland ook zou moeten gebeuren.”
Van Veldhuizen realiseert zich dat er in Eerste en Tweede Kamer een commissie voor de geloofsbrieven bestaat die de antecedenten van een nieuw kamerlid onderzoekt. „Maar dat gaat niet erg diep. Het is meer een checken van een aantal persoonlijke gegevens, zoals juiste geboortedatum en -plaats. Mensen met een strafblad, zoals Van Velzen (SP) en Duijvendak (GL), kunnen gewoon kamerlid worden. Alleen als je een misdrijf hebt begaan tegen de veiligheid van de staat of tegen de koninklijke waardigheid, kun je het passief kiesrecht verliezen. Maar zoiets komt zelden voor.”
Ook weet hij dat elke aantredende volksvertegenwoordiger de eed of de belofte moet afleggen. „Op zich waardevol, maar naar mijn mening onvoldoende. Want wat moet zo’n kamerlid nu precies zweren of beloven? Dat hij geen geschenken heeft aangenomen om in de Staten-Generaal te komen en dat hij dat als zittend parlementariër ook niet zal doen. Dat hij trouw zal zijn aan Koning, koninkrijk en Grondwet. Dat hij zijn plichten getrouw zal vervullen. Kortom, heel belangrijke zaken, maar tamelijk algemeen geformuleerd. De woorden laten veel ruimte voor eigen interpretatie.”
De afwezigheid van regels valt bovendien op als je het vergelijkt met lagere overheden. Sinds Ien Dales in 1982 als minister van Binnenlandse Zaken een speech hield over integriteit bij de overheid (mag een ambtenaar kerstpakketten aannemen), weet elke ambtenaar, wethouder en raadslid waar hij aan toe is. „Voor ambtenaren bestaat bijvoorbeeld de richtlijn dat je jaarlijks van één instantie slechts iets mag aannemen ter waarde van maximaal 25 gulden. Voor kamerleden is het nooit zo helder gesteld.”
Toch is er best reden om de touwtjes wat aan trekken, ontdekte de bestuurskundige. In 1978 kon de PvdA’er Anne Vondeling in een boekje over integriteit van kamerleden nog concluderen dat er op dit punt nauwelijks problemen waren. „Een senator van de Boerenpartij was ’fout’ geweest in de oorlog. Verder een enkel geval van dronkenschap of van het rijden door een rood verkeerslicht. Dat was het wel zo’n beetje.”
Maar in de jaren daarna zijn de frequentie en de ernst van de incidenten toegenomen. Van Veldhuizen noemt in zijn scriptie een tiental voorbeelden. Het ernstigst acht hij de affaires rond Van den Bergh en Bolkestein. In 1987 raakte het PvdA-kamerlid Harry van den Bergh in opspraak wegens het met voorkennis handelen in Fokker-aandelen. Van den Bergh zou zijn voorkennis verkregen hebben doordat hij lid was van de vaste kamercommissie voor defensie. Omdat hij de schijn van belangenverstrengeling niet van zich af kon werpen, trad hij in september dat jaar uit de Kamer.
In 1995 werd VVD-fractievoorzitter Bolkestein eveneens beschuldigd van belangenverstrengeling. In zijn hoedanigheid als commissaris van het farmaceutische concern MSD stuurde hij minister Borst van Volksgezondheid een „beste Els”-briefje, waarin hij de medicijnen Zocor en Conzaar sterk aanprees. Toen het briefje via de media openbaar werd, leidde het in de politiek tot veel opschudding. In een kamerdebat dat daarop volgde sprak een meerderheid van de Tweede Kamer zich echter uit tegen een gedragscode voor kamerleden.
„Jammer”, vindt Van Veldhuizen. „Zoiets is geen overbodige luxe. In zo’n gedragscode zou bijvoorbeeld kunnen staat dat kamerleden al hun financiële belangen in een openbaar register moeten zetten. Openheid daarover voorkomt dat kamerleden over onderwerpen waar ze persoonlijk belang bij hebben, het woord gaan voeren.”
Maar liefst zou de jeugdwerkadviseur van de SGP zien dat politiek Den Haag de zaak breder aanpakt. „De weinige regels die er momenteel zijn, zijn vaag en onsamenhangend. Wat mij betreft zou er daarom een ”commissie integriteit” moeten komen, samengesteld uit onafhankelijke personen. Die zou de knelpunten in kaart moeten brengen en initiatieven moeten ontwikkelen voor oplossingen.”
Een van de dingen die die commissie in gang zou kunnen zetten, is dat nieuwe kamerleden gescreend worden door de AIVD. „Dat gebeurt in ons land al bij zo’n 5000 functies. Ook bij ministers en staatssecretarissen doet de AIVD, de vroegere BVD, een antecedentenonderzoek. Waarom zou dat voor kamerleden niet kunnen? Vroeger was altijd het tegenargument dat de democratie een zelfreinigend vermogen had. Partijen zouden het niet in hun hoofd halen figuren van twijfelachtig allooi op hun lijst te zetten. Maar de opkomst van de LPF heeft laten zien dat dit zelfreinigende vermogen niet meer werkt.”
Zo’n commissie integriteit zou ook het initiatief kunnen nemen tot het opstellen van een gedragscode voor zittende kamerleden. „Je kunt redeneren dat dit de verantwoordelijkheid is van de partijen zelf. Maar het is misschien toch beter hier eenduidigheid in aan te brengen. Niet alle fracties hoeven zo radicaal te worden als de SP, die haar kamerleden geïnstrueerd heeft elk geschenk, al is het een kalender, meteen terug te sturen. Maar wellicht is de gedragscode die D66 heeft, met heldere richtlijnen voor giften, nevenfuncties en buitenlandse reizen, er een die als ’best practice’ door andere partijen overgenomen kan worden.”
De in te stellen commissie zou ten slotte ook als vraagbaak kunnen dienen voor twijfelende parlementariërs. „Veel kamerleden kregen in het jaar 2000 door allerlei bedrijven en instellingen vrijkaartjes aangeboden voor het Europees kampioenschap voetbal. Iemand als Rob van Gijzel stuurde die kaartjes terug, andere kamerleden accepteerden ze, sommigen wisten niet wat ze ermee moesten. In zo’n geval kan een volksvertegenwoordiger naar de commissie gaan, haar vragen om haar oordeel, of informeren hoe anderen ermee omgaan.”
Van Veldhuizen gaat er niet van uit dat uitvoering van zijn voorstellen alle integriteitsproblemen wegneemt. „Het gaat er mij om dat het parlement zichzelf heldere regels stelt, waardoor zij toont dat zij het onderwerp serieus neemt.” En kom hem er dan niet mee aan dat we in ons land toch een vrije pers hebben, die onregelmatigheden direct aan de kaak zal stellen. „Dat is misschien wel waar, maar op die wijze laat je de zaak over aan min of meer toevallige factoren. Dat lijkt me niet sterk. Voor je het weet worden daarin ook fouten gemaakt, zoals bij de aantijgingen van het Algemeen Dagblad aan het adres van het LPF-kamerlid Eberhardt.”
Het opstellen van regels heeft op zichzelf al een preventieve werking, meent de bestuurskundige. „Voorkomen is beter dan genezen. Daarom zou ik er ook voor zijn als er na de verkiezingen een bijeenkomst georganiseerd werd voor alle nieuwe kamerleden waar het thema integriteit aan de orde kwam. Ervaren kamerleden zouden dan kunnen uitleggen waar de voetangels en klemmen liggen en hoe je die kunt vermijden.”
De kleine christelijke partijen zijn niet altijd zo enthousiast geweest voor een gedragscode voor parlementariërs, weet Van Veldhuizen. „Ik begrijp dat wel. Zij legden de nadruk op de innerlijke moraal. Dat blijft bij alles ook het belangrijkste. Dat een kamerlid beseft welke positie hij bekleedt. Maar in mijn ogen sluit dat goede regels niet uit. Wat de SGP-jongerenorganisatie betreft zou onze partij het idee van een commissie integriteit best mogen opnemen in het verkiezingsprogramma.”