Jeugd Oost-Europa
Het Nederlandse jeugdbeleid is boven alle twijfel verheven, zo menen velen. Er is een uitgebreide infrastructuur, er zijn talloze partners betrokken, er gaat veel geld in om en er komt steeds meer geld bij.
Altijd zijn er evenwel mensen die roepen dat het beter kan, of soms dat het elders beter geregeld is. Is dat zo? Het blad Jeugdbeleid heeft een special uitgebracht over jeugdbeleid in Oost-Europa (jaargang 2, nr 3). Met vertegenwoordigers van zes Oost-Europese landen zijn gesprekken gevoerd over hun jeugdbeleid. Bedacht moet worden dat deze landen een stuk minder welvarend zijn dan Nederland, dus hun beleidsoplossingen zijn van een ander creatief vermogen. Een selectie: de artikelen over Rusland, Armenië en Oekraïne.René Clarijs schrijft over Rusland onder de titel ”Het grote Rusland heeft een eigen, constructieve benadering”. Kenmerkend voor Rusland is dat het jeugdbeleid vanaf het allereerste begin sterk gesteund wordt door de staat. Dit centralistische beleid van een autoritaire overheid werd in 1992 omgezet van pioniersorganisaties in moderne centra voor de jeugd. Zo veel mogelijk kinderen worden betrokken bij allerlei buitenschoolse activiteiten en op allerlei niveaus bouwt men een soort wedstrijdelement in, omdat kinderen dat leuk vinden. Op de vraag of dat zo prestatiegericht moet, antwoorden de gesprekspartners dat 70 procent van de Russische jeugd wekelijks actief betrokken is bij buitenschoolse activiteiten, waaronder sport, en dat deze niet-formele educatie van groot belang is voor een toekomstig zelfstandig werkzaam leven.
Jongeren kunnen door aan allerlei activiteiten mee te doen een beeld krijgen van wat een beroepstoekomst inhoudt. Veel activiteiten bereiden de jongeren serieus voor op een beroep. Kennis en competenties zijn dan verkregen op een niet-schoolse wijze en in een open sociaal systeem, in interactie met leeftijdgenoten, zonder dominantie van volwassenen.
Niet elke jeugdorganisatie heeft hetzelfde programma. Er is wel een basisprogramma waar alle kinderen behoefte aan lijken te hebben met sport, muziek, talen, maar elke organisatie kiest haar eigen activiteiten op grond van de behoefte.
De locale overheid financiert deze activiteiten voor een belangrijk deel. Daarnaast dragen ouders vaak bij.
Elke centrum specialiseert zich op enkele thema’s. Daarnaast heeft elk centrum een onderwerp onder zijn hoede voor kinderen die speciale zorg nodig hebben, zoals bijvoorbeeld op drop-outs.
Evenals elders in de wereld groeit ook in Rusland het aantal risicokinderen. Men meent dat opvang van deze kinderen, middels activiteiten van de centra, succesvoller is dan dwangmatige hulp. Bovendien komen ze binnen de groepen in aanraking met ’gewone’ kinderen, en dat voorbeeld is heilzaam. Er kan geen professional tegen ”peer-education” (vorming met leeftijdsgenoten) op.
Clarijs schrijft ook over Armenië: ”Armenië investeert in het kapitaal van de jeugd”. Dit land, ingesloten tussen grotere landen als Turkije en Iran, heeft vanwege zijn overwegend christelijke cultuur een moeizame verhouding met zijn buurlanden. Het kleine, kwetsbare en geïsoleerde land heeft echter een eigen jeugdbeleid ontwikkeld. Als republiek van de Sovjet-Unie had Armenië, met alle communistische landen, veel op met non-formele educatie. Daartoe werden ”pioniershuizen” opgericht. Ook scholen legden zich toe op activiteiten buiten schooltijd, samen met de pioniershuizen. Zo is Armenië het thuis van de kinderkunst geworden.
Na de Sovjetperiode functioneren de jeugdcentra op het platteland niet meer zoals voorheen. De meerderheid is gesloten of biedt nog maar enkele activiteiten aan.
Particulieren (vooral de diaspora-Armenen) en hulporganisaties openen nu educatieve centra voor de jeugd, om ze iets te leren over computers, vreemde talen, zakendoen enzovoort.
De bestaande pioniershuizen zijn overgeheveld naar de Armeens-Apostolische Kerk, die er acht heeft weten open te houden. Voor kinderen die speciale zorg nodig hebben loopt er een project waarmee honderden kinderen uit kwetsbare gezinnen bereikt worden
Onder de titel ”Oekraïne geeft jeugd een voorsprong door uitgekiend beleid” schrijft Clarijs over de situatie in het verscheurde Oost-Europese land. Oekraïne heeft een ministerie van Jeugd, Gezin en Sport. Daaronder vallen een aantal organisaties in de buitenschoolse sfeer. Er zijn zo’n 4600 organisaties voor naschoolse educatie in Oekraïne die meer dan 75.000 klassen aanbieden. Gemiddeld bereiken ze 40 procent van de jeugd.
De activiteiten vinden altijd plaats in groepsverband. De kinderen zitten in een cirkel of kring. De volwassene ondersteunt, adviseert en leidt in goede banen waar dat nodig is, maar in principe zijn de jeugdigen zelf de baas, zij bepalen hoe de activiteiten gaan verlopen en wat ze gaan doen.
Ook hier vinden we dus de non-formele educatie als prioriteit, zo kenmerkend voor Oost-Europese landen die decennialang onder een communistisch regime hebben verkeerd. Treffend wordt dit tot uitdrukking gebracht in een citaat uit een verordening voor werkers in de buitenschoolse educatie: „Een jeugdclub is een veld bezaaid met zaadjes voor een nieuw, beter leven. Een school leert lezen en schrijven, een club leert te leven. Clubs zijn workshops waar de karakters van een toekomstige natie worden gevormd.”
Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.