Kerk & religie

Een samenbinder vertrekt

Toen hij het beroep aannam naar Utrecht-West, in 1999, dacht hij dat dit zijn laatste gemeente zou worden. Er volgde er echter nog een: Urk (Maranathakerk). Nu is dan toch het moment aangebroken dat ds. J. Westerink met emeritaat gaat. Zondag preekt hij afscheid. Met hem vertrekt een samenbinder.

A. de Heer
13 November 2008 08:03Gewijzigd op 14 November 2020 06:43
Ds. J. Westerink (69): „Vroeger werd er wel eens gezegd: De CGK zijn een gereformeerd Leger des Heils. Daar zit denk ik toch iets in. Dat je van die dominees had die met een stuk gunning preekten. Die je als het ware bij de hand namen, bij wie je merkte d
Ds. J. Westerink (69): „Vroeger werd er wel eens gezegd: De CGK zijn een gereformeerd Leger des Heils. Daar zit denk ik toch iets in. Dat je van die dominees had die met een stuk gunning preekten. Die je als het ware bij de hand namen, bij wie je merkte d

„Ook om met emeritaat te kunnen gaan, heb je een roeping nodig”, glimlacht de inmiddels 69-jarige predikant. „Die had ik niet. Ik vond mijn vreugde in het werk.”„En de laatste jaren op Urk zijn goed geweest”, zegt ds. Westerink in zijn studeerkamer. „Maar langzaamaan merk je dat het werk je zwaarder gaat vallen. Zo ben ik ook wat naar het emeritaat toegegroeid. En nu vind ik het goed.”

De christelijke gereformeerde predikant, die donderdag precies 45 jaar in het ambt staat, zal in het vissersdorp blijven wonen. „Urk en ds. Westerink horen bij elkaar”, schreef zijn directe collega ds. H. Polinder vorige week in het kerkelijk orgaan De Wekker.

Wat hebt u met Urk?
„Dat heeft denk ik toch voornamelijk te maken met de leiding van de Heere in mijn leven. Natuurlijk, ik kom uit Elburg, ook een vissersplaats, en ik heb zelf in de vis gewerkt. Maar de band die ik met Urk heb, dateert vooral uit de jaren zeventig, toen ik betrokken raakte bij het ontstaan van de Maranathakerk.”

Tot dan toe telde Urk één christelijke gereformeerde kerk, de Eben-Haëzerkerk. Een groep van zo’n 1500 -overwegend jonge- leden van de gereformeerde kerk ter plaatse zocht echter aansluiting bij de Christelijke Gereformeerde Kerken. „Het was de tijd van Kuitert en Wiersinga. En de gereformeerde kerk op Urk was echt nog wel behoudend, maar vooral jonge gezinnen zeiden: „Als het bloed van de Heere Jezus niet meer veilig is in de kerk, dan zijn onze kinderen er ook niet meer veilig.””

Om een lang verhaal kort te maken: uiteindelijk diende deze groep gereformeerden een verzoek in bij de christelijke gereformeerde classis Zwolle om een gemeente náást ”Eben-Haëzer” te mogen vormen. „En toen hebben ze mij gevraagd of ik hun predikant wilde worden.”

Ds. Westerink, nadenkend: „Ik weet dat nog heel goed. Ik stond op dat moment in Nunspeet, een grote gemeente; ds. J. H. Velema was daar net een jaar als tweede predikant. Op een zondagavond, 8 augustus, ben ik toen op Urk wezen preken, in de Eben-Haëzerkerk. Dat is een onvergetelijke dienst geworden. Mensen weten het nog, hebben het er nog wel over. Apart eigenlijk - zo veel jaar later.”

Kort nadien werd hij officieel beroepen. „En ik kon er echt niet onderuit. Een week voor de Kerst, op 18 december 1976, ben ik toen op Urk bevestigd.”

Bijna elf jaar zou ds. Westerink de Maranathagemeente dienen. In 1987 nam hij het beroep aan naar Bunschoten. Utrecht-West volgde in 1999. Op 5 mei 2005 verbond de predikant zich voor de tweede keer aan Urk-Maranatha.

Hoe zou u de Urker bevolking willen typeren?
„Urkers zijn vaak heel vrijmoedig in het benaderen van mensen. Dat zie je al bij kinderen. Vorige week woensdag stapte ik in de auto. Kwamen er net een paar jochies aanlopen. „Jij bent toch dominee?” vroeg er een. „Ja”, zei ik, „dat ben ik.” „Wat ga je doen?” „Ik ga preken, het is dankdag aan de wal.” En toen was het goed. Dat merk je hier vaak, een stuk openheid, spontaneïteit, meeleven. En betrokkenheid op de prediking.”

Bediend worden
Dat Jacob Westerink predikant wilde worden, wist hij al toen hij nog „op het gym” zat. Maar toen hij zich in Apeldoorn aanmeldde, werd hij afgewezen. En dat gebeurde nóg een keer. „Die tweede keer heeft alles overhoopgegooid. Ik heb toen tegen mijn vriendin, mijn huidige vrouw, gezegd: Ik denk dat ik voorlopig maar visboer moet blijven. Blijkbaar vindt de Heere dat mijn moeder me nodig heeft in de zaak - mijn vader was toen al overleden. Is dit geen aanwijzing dat ik geen roeping heb? Ik heb toen zelfs een poosje tegen overspannenheid aangezeten. Ik wist het echt niet meer.

Maar in het voorjaar, in de lijdenstijd, toen ik eigenlijk voor mezelf had besloten om er in ieder geval voorlopig van af te zien, zat ik onder het gehoor van een jonge predikant, die preekte over Markus 10:45, over de Zoon des mensen, Die niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen. Toen hoorde ik wat ik nog miste. Ik had nodig door Hém bediend te worden. Kort daarna ben ik alsnog in Apeldoorn toegelaten.”

Studeren deed Westerink graag. „Ik overwoog ook om daarmee verder te gaan. Maar toen ik dat als student op een keer tegen prof. W. Kremer zei, keek hij me eens aan en zei hij: „Ga jij eerst maar eens preken, dan zien we daarna wel weer verder.” Dat ben ik gaan doen. Na een poosje riep hij me weer bij zich en vroeg: „En?” Ik zei: „Ik hoop toch dat ik de gemeenten in mag gaan.” „Dat dacht ik al”, zei hij. Van prof. Kremer heb ik veel geleerd. Hij was mijn geestelijke vader.”

Van doorstuderen, een doctoraalscriptie, mogelijk zelfs een proefschrift schrijven -over homiletiek, preekkunde, bijvoorbeeld- is het sindsdien niet meer gekomen. Al snel nadat kandidaat Westerink bevestigd was in zijn eerste gemeente, Kerkwerve-Haamstede, riep het brede(re) kerkelijke leven hem. En dat veranderde niet meer. Tien generale synodes woonde de predikant als afgevaardigde bij. Zeven keer maakte hij deel uit van het moderamen, waarvan drie keer als preses, een keer als eerste scriba, drie keer als assessor.

Het zal vreemd zijn, straks een synode zonder ds. Westerink.
„Het zal de eerste keer ook voor mij wel wat wennen zijn, ja.”

Lachend: „Ds. J. H. Velema, die ook jarenlang in het moderamen heeft gezeten, heeft nadien wel eens tegen me gezegd: „M’n vingers jeukten af en toe.” Ach. Ik heb het altijd als iets wonderlijks ervaren dat de kerken mij zo breed het vertrouwen hebben gegeven.”

Uw prediking kenmerkt zich door een pastorale toon, schreef ds. Polinder in De Wekker. Misschien dat uw hele optreden iets pastoraals heeft?
„Mensen zeggen soms tegen me: „Je hebt iets vaderlijks.” Misschien is dat ook wel zo. Misschien dat je levensgang dat ook wat met zich meebrengt. Ik was zeventien toen mijn vader overleed. Mijn moeder bleef achter, met nog zes kinderen onder mij. Dat leidde ertoe dat je een bepaalde verantwoordelijkheid droeg. Het onbezorgde van het jong-zijn heb ik weinig gekend.”

Bij uw afscheid van de classis Zwolle hebt u, blijkens het verslag van de vergadering, uw zorg uitgesproken over bepaalde ontwikkelingen binnen uw kerkverband. Kunt u daar iets over zeggen?
„Wat je op dit moment ziet, is dat standpunten zich verharden. In onze kerken is altijd geprobeerd om sámen verder te komen, hoe moeilijk dat soms ook kan zijn. Maar de bereidheid was er - ten aanzien van de kwestie van het vrije lied, of de samenwerking met de Nederlands Gereformeerde Kerken. Ook vanuit de gedachte: wie is ermee gebaat dat je als kerken uit elkaar gaat?

Wat je momenteel ziet, is een verharding van standpunten, aan beide kanten. Waarbij ik, bij alle begrip dat ik heb voor de zorgen van de rechterkant, toch de vraag wil stellen: voelen we ons nog wel verbonden met het geheel van het kerkverband? Willen we nog wel samen verder? Terwijl ik bij de meer progressieve kant soms denk: Is dit nog wel gereformeerd?”

Wat is uw antwoord?
„Ik ga momenteel nog net niet zo ver dat ik zeg: Het is niet langer gereformeerd. Maar om te zeggen dat het dat wél is - dan aarzel ik ook. Maar wanneer kun je zeggen: Nu zijn we de grens overgegaan? Nu zetten we een gemeente uit het kerkverband? Persoonlijk zeg ik: Op het moment dat onze kerken, of een plaatselijke gemeente, omgaan op het punt van de vrouw in het ambt, of inzake homoseksualiteit. Dán gaan we de grens over, dan is het gezag van de Schrift in het geding. Maar als het gaat om bijvoorbeeld het vrije lied hebben we, na jaren van moeite, besloten tot een bepaalde ruimte.”

Hoe kijkt u aan tegen de stelling: ”Echt christelijk gereformeerd is Bewaar het Pand”?
„Mijn sympathie, dat is bekend, ligt aan die kant van ons kerkelijke leven. Tegelijk wil ik voluit christelijk gereformeerd zijn. En dan denk ik soms bij broeders aan de rechterflank: Is dit nog wel echt CGK? Een prediking die niet christocentrisch, niet appellerend meer is, of, bij sommige jongere predikanten, het gebruik van bepaalde termen - ik denk wel eens: Ken je de inhoud daarvan nu wel?

Vroeger werd er wel eens gezegd: De CGK zijn een gereformeerd Leger des Heils. Daar zit denk ik toch iets in. Dat je van die dominees had die met een stuk gunning preekten. Die je als het ware bij de hand namen, bij wie je merkte, voelde, dat ze je tot de Heere Jezus wilden leiden. Dat is naar mijn besef echt CGK. Een ds. M. S. Roos had dat, dat was echt zo’n vaderlijke dominee. Anderen trouwens ook.

Ik sprak in Canada eens een oude zuster die onder het gehoor van ds. Kremer had gezeten, toen die in Kornhorn stond. Eens, zei ze, preekte hij over het halfuur stilte in de hemel, zoals dat in de Openbaring aan Johannes wordt beschreven. Zó indrukwekkend, dat het leek alsof je op dat moment in de hemel was. Dát bedoel ik. En zo’n prediking heeft effect.”

Binnen een deel van de gereformeerde gezindte wordt uw kerkverband vanouds beschouwd als „de kerk van de drieverbondenleer.” Leeft dit in uw waarneming nog steeds zo sterk?
„In de gesprekken die er zijn tussen onze kerken en de Gereformeerde Gemeenten wordt dit punt dacht ik nog altijd wel genoemd. Maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het niet zo’n sterke rol meer speelt als vroeger. Wat mijzelf betreft: ik sta voor de drie verbonden, meen daarmee ook in lijn van Calvijn te staan. Maar ik zou er geen enkele moeite mee hebben als er zondag een predikant op de preekstoel zou komen die preekte zoals de Erskines dat deden - en die leerden twee verbonden.”

Hoe zou u uw eigen prediking karakteriseren?
„Ik voel me nog altijd thuis bij de oude uitdrukking Schriftuurlijk-bevindelijk, of Schriftuurlijk-confessioneel. Een prediking waarin de noodzaak van wedergeboorte, van bekering, benadrukt wordt. Maar waarin ook het aanbod van genade zijn volle Bijbelse ruimte krijgt. Zoals de Dordtse Leerregels het ons voorhouden, of de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Catechismus. Zó verlang ik te preken. Die prediking is separerend en zal ook weerstand oproepen. Maar ik ben ervan overtuigd dat zo’n prediking, waarbij de boodschap van de Schrift in zijn totaliteit klinkt, ook vandaag nog landt - en vrucht draagt, ook onder jonge mensen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer