„Subjectiviteit beïnvloedt schriftkennis”
„In mijn beleving bied ik geen andere inspiratieleer dan de organische van onder meer H. Bavinck. Het verschil ligt niet in de inspiratieopvatting, maar ernaast: in het begrip van werkelijkheid en waarheid.”
Zo verduidelijkte dr. B. Loonstra woensdagavond zijn standpunt ten aanzien van de inspiratie van de Bijbel. Hij sprak over de uitleg van de Bijbel voor een gecombineerde vergadering van de Leidse theologische studentenvereniging Synopsis en een studiekring van het plaatselijke CSFR-dispuut over het schriftgezag.
Dr. Loonstra, christelijk gereformeerd predikant in Hoogeveen en schrijver van boeken over schriftgezag die in de gereformeerde gezindte stof deden opwaaien, dacht een beweeglijker waarheidsbegrip te hebben dan de vroegere gereformeerde leiders. Op de vraag hoe hij zijn manier om de Schrift te lezen in verband bracht met de inspiratieleer, antwoordde hij: „Het aandeel van de Heilige Geest is in mijn opvatting zeker niet kleiner dan bij Bavinck. De Geest heeft de auteurs van de Bijbel ingeschakeld. Via mensen spreekt God tot ons. Ook geloof ik dat Hij hun denken en schrijven geheiligd heeft. Alleen, dat houdt voor mij niet per se in dat wat ze schreven overeenkomt met óns waarheidsbegrip.”
In zijn lezing behandelde de spreker diverse voorbeelden. De vier paradijsrivieren vinden zijns inziens geen aanknopingspunt in de huidige geografische kennis. „Genesis 2 wil zeggen dat de vier grote rivieren die men destijds kende hun oorsprong vonden in de paradijsrivier. De wereld deelt in de zegeningen van het paradijs, bedoelt de tekst. Dat is geen wetenschappelijk aantoonbare feitelijkheid, maar het kan wel in het geloof worden aanvaard en beleden.”
In vrijwel alle voorbeelden die dr. Loonstra besprak argumenteerde hij vanuit de bijbeltekst. Enigszins anders lag het met de duiding van de offerplaatsen, waarvan de centralisatie volgens Loonstra in het zijns inziens duidelijk jongere boek Deuteronomium geëist werd. „In de confrontatie met de Kanaänitische godsdiensten, die op totale vermenging dreigde uit te lopen, ging later gelden dat de Heere alleen op een bepaalde plaats gediend kon worden. De schrijver voert dat op Mozes terug. Het gebod in Deuteronomium is geen letterlijke herhaling van Exodus, maar een vrijere, actualiserende herinterpretatie voor een nieuwe situatie waarin nieuwe maatregelen geboden waren.”
Van de historisch-kritische methode zei dr. Loonstra dat ze op „een gigantische manier was ontspoord”, doordat ze de bijbeltekst in stukjes hakte en slechts technisch bekeek. Toch wilde hij met bepaalde resultaten wel zijn voordeel doen. „De methode heeft resultaten opgeleverd waarvoor we een verklaring moeten zoeken. We moeten geen problemen toedekken, maar de gegevens wegen en ons afvragen wat ze te betekenen hebben. Altijd moet het gaan om wat de tekst zelf oplevert.”
Dr. Loonstra gaf aan een ontwikkeling te hebben doorgemaakt, mede gestimuleerd door de gesprekken en discussies naar aanleiding van zijn boeken over schriftgezag en hermeneutiek. „Je moet de uitleg altijd vanuit de Schrift zelf legitimeren. Het accent op de schriftuitleg heeft bij mij een zekere ontwikkeling doorgemaakt. Net als bij ieder ander blijven onder de schriftuitleg echter wijsgerige beslissingen liggen. Ik geloof in een objectieve werkelijkheid die gelijk staat met de waarheid. Denk aan het bestaan van God en de heilsfeiten. Dergelijke objectieve werkelijkheden zijn essentieel voor het geloof. Met onze kennis staat het echter anders. Die is altijd beïnvloed door onze subjectieve beleving, waardering, indrukken en selectie. De filosofische voorbeslissing is dat de objectieve waarheid altijd op een cultuurhistorische manier wordt geïnterpreteerd. Beslissend is voor mij echter wat de Schrift zelf wil duidelijk maken. Bijvoorbeeld dat Jezus werkelijk is opgestaan uit de doden. Ik pleit voor een uitleg waarin de tekst zo krachtig mogelijk zijn eigen boodschap kan brengen.”