Religie is in, maar de kerk niet
De belangstelling voor allerlei buiten-Bijbelse geschriften maakt pijnlijk duidelijk hoe diep het wantrouwen van veel mensen is tegen de gevestigde kerken. Religie en spiritualiteit zijn in, maar de kerk als instituut lijkt daar niet van te kunnen profiteren.
Dat ook veel onkerkelijke of niet meer kerkelijke mensen openstaan voor religie, is de laatste jaren al door veel onderzoeken bevestigd. Waar precies de oorzaak ligt van die herleving van interesse in het onzichtbare, is niet precies aan te geven. Mogelijk dat steeds meer mensen toch uitgekeken raken op het alleen maar vermeerderen van geld en goed. Materialisme blijkt onmogelijk echte zin aan het leven te kunnen geven.Na de moeilijke jaren tachtig en de welvarende jaren negentig, kijken veel mensen graag weer wat verder dan hun portemonnee dik is. Je ziet het in de herleving van allerlei rituelen rond de dood. Een leven is pas zinvol geweest als je iets voor anderen betekend hebt. Als je iets bereikt hebt wat niet in euro’s is uit te drukken.
Het instituut kerk heeft in ons werelddeel van dit alles slechts minimaal kunnen profiteren. Hier en daar is er een opleving, maar in grote lijnen gaat de kaalslag van het kerkelijke landschap in West-Europa onverminderd door. Voor moderne mensen staat de kerk voor beperkingen, voor dogma’s en voor talloze ge- en verboden. Niet aantrekkelijk dus voor een individu dat vóór alles vrij en autonoom wil zijn.
De Bijbel kon zich in Nederland, met de komst van de Nieuwe Bijbelvertaling en de Naardense Bijbel, in 2004 ineens wel in een hernieuwde belangstelling verheugen. Trendwatchers spraken verbaasd van een ”Bijbelhype”. Veel mensen kochten een Bijbel en lazen er in. Niet zozeer omdat ze de Bijbel zien als het Woord van God, maar omdat ze de literaire en cultuurhistorische waarde van het Boek der boeken hoog achtten. Of misschien ook wel omdat ze nu zelf wilden lezen of de nieuwe vertalingen zaken aan het licht brachten die de kerk altijd ’wegvertaald’ en onder de pet had gehouden.
In dat kader moet ook de enorme belangstelling gezien worden voor de boeken van Dan Brown. Met zijn ”De Da Vinci Code” versloeg hij wereldwijd zijn miljoenen. Juist omdat de kerken het boek afwezen als pure fictie of zelfs als godslasterlijk, werd het alleen maar aantrekkelijker. Eindelijk zou de waarheid over het christendom onthuld worden. En geen kerk die dat kon tegenhouden.
Een lawine van pseudohistorische romans overspoelde vervolgens de markt. En steeds weer ging het over vermeende ontdekkingen die eeuwenlang door de kerk in de doofpot zouden zijn gestopt. Een nieuwsgierige lezer stapt dan ook zonder aarzeling over van een boek van Dan Brown naar bijvoorbeeld het Evangelie van Judas of Thomas. Als het gelezene maar een belofte heeft van een onthulling. En dan ook nog het liefst een onthulling die het christendom op zijn grondvesten zal doen schudden.
Het is interessant dat een van de vertalers van de bundeling van veertig apocriefe geschriften bij het Oude en het Nieuwe Testament, ds. P. Oussoren, onomwonden stelt dat hij tijdens zijn vertaalwerk niets heeft gelezen wat hij al niet wist. Eerlijk zegt hij ook niet onverdeeld gelukkig te zijn met de aandacht voor allerlei niet-canonieke geschriften. Omdat eruit blijkt dat wat de kerk koestert, verdacht is, en dat wat de kerk taboe verklaart, interessant wordt.
Krampachtigheid in het omgaan met de apocriefen is niet nodig. De kerk heeft niets te verbergen. Maar wel heel veel uit te dragen en te zeggen. Het christendom kan zin geven aan het hele bestaan van mensen, in leven en in sterven.
Kennisnemen van apocriefe geschriften is niet verkeerd. Maar in principe voegen ze niets toe. De Heilige Schrift is genoeg.