„Ambtsleer RKK obstakel in oecumene”
De afgelopen jaren bleek het instituut kerk de bottleneck in het oecumenisch gesprek tussen rooms-katholieken en protestanten. Ook als het gaat om de ambtsleer staat zowel van protestantse als van rooms-katholieke zijde het licht op rood.
Dat bleek woensdagmiddag in Leiden tijdens een door de Leidse universiteit georganiseerd debat over oecumene. De rooms-katholieke theoloog dr. T. van Eijk, tot 1 oktober voorzitter van de interkerkelijke organisatie Raad van Kerken in Nederland, kruiste de degens met drs. W. Dekker, predikant binnen de Protestantse Kerk in Nederland en studiesecretaris van de IZB.Centraal tijdens het debat stond de vraag: Welke vorm van oecumene streven we na? Het thema kwam op de agenda door het jubileum deze zomer van de Raad van Kerken. ”Oecumene heeft zijn tijd gehad”, kopten toen de kranten.
Een nieuwe missionaire context kan de oecumene uit het slop halen, denkt ds. Dekker. De kerk is in Europa een kleine minderheid geworden en het zwaartepunt is mondiaal gezien verplaatst naar Azië en Zuid-Amerika. In deze context is toenadering van kerken tot elkaar weer nodig. „We moeten onze eigen traditie door en door kennen. Maar dan wel ermee naar buiten treden en vruchtbaar maken voor de oecumene. We hoeven echt geen gezamenlijkheid te kweken op humane gronden.”
De predikant concretiseert zijn positie in het oecumenisch gesprek met het voorbeeld van de bekering van schrijver Willem Jan Otten tot het katholicisme. „Ik ben blij met zijn bekering. Ik geloof dat kerkelijke tradities voor buitenstaanders verschillende poorten kunnen zijn om het ene Koninkrijk van God binnen te gaan.”
Roet
Het oecumenisch ideaal dat beide sprekers voorstaan, is een zichtbare eenheid van het instituut kerk: in de ambtsleer en ook in de sacramentsleer. Ds. Dekker: „Te snel hebben we het over spirituele eenheid of oecumene van het hart. Dat zijn mooie dingen, maar daar moeten we niet bij blijven staan.”
Het streven naar zichtbare eenheid zit echter vast op de ambtsleer. Die gooit roet in het eten, aldus dr. Van Eijk. De historisch gegroeide situatie leidde daartoe. Geloofskernpunten en kerkleer zijn voor een rooms-katholiek, veel meer dan voor een protestant, diep verstrengeld. Dr. Van Eijk: „Als we zeggen: „We verkondigen het Evangelie”, dan is dat synoniem voor een kerk planten. Ik zou niet zo snel met protestanten zeggen dat het Evangelie aan de kerk is voorafgegaan. De vier evangeliën zijn vrucht van een geloofsgemeenschap.”
Ook het gezag van de paus is volgens dr. Van Eijk zo wezenlijk met het geloof verbonden dat concessies niet mogelijk zijn. Ten behoeve van protestanten wil hij wel spreken over ”in verbondenheid met de bisschop van Rome”, maar tegelijk geeft hij aan dat men in de praktijk wel het gezag van de paus tegenkomt.
Evenals ds. Dekker vindt dr. Van Eijk de verscheidenheid van de kerk geen probleem. In de harde opstelling dat iedereen terug moet naar Rome, ziet hij geen heil. Wel moeten kerken volgens hem hun belijdenisgeschriften naast die van de partnerkerken gaan leggen en daaruit „de angel van gescheidenheid” verwijderen. Dr. Van Eijk: „Het gaat dan om punten waarin anderen expliciet worden verketterd.”
Maar ds. Dekker ziet de uitspraken van het concilie van Trente niet zo snel herroepen worden en gaat liever andere oecumenische wegen. Studie naar de Vroege Kerk belooft volgens hem meer. „Hoe voorkom je de valkuil van de vrijblijvendheid in de oecumene en de valkuil van de uitgestelde verborgen agenda om het toch eens te moeten worden? Hoe voorkomen we dat de een de ander onder druk gaat zetten over de leer van de kerk, het ambt en de eucharistie? In mijn ogen zijn het trinitarisch en het christologisch dogma uit de Vroege Kerk een voldoende basis en moet over al het overige steeds gesproken worden om elkaar op te scherpen, zonder het doel het eens te moeten worden.”
Station te ver
In de praktijk zijn er wel oecumenische vormen van samenzijn. Dr. R. Benjamins, predikant, docent dogmatiek in Leiden en een van de oprichters van ”Op Goed Gerucht”, vierde samen met katholieken het avondmaal ofwel de eucharistie. „Als je elkaar wilt leren kennen, moet je beginnen met vieren. Dat mag geen sluitstuk zijn van een discussie. Dat ging heel goed, maar pastoors wordt het nu keihard verboden.”
De verbodsbrief is ook gelezen door Van Eijk. „We hebben nu een nieuwe generatie priesters gekregen die waarschijnlijk eerder meer zullen verbieden dan meer zullen toelaten. Want let wel, vroeger mocht dit ook niet. Persoonlijk vind ik in het huidige oecumenisch gesprek een gezamenlijke eucharistieviering overigens een station te ver.”
Ook Dekker ziet niets in zulke ongecontroleerde initiatieven. Hij hoopt dat de leiding van beide kerken het initiatief neemt en op een positieve manier de vinger aan de pols houdt. Van Eijk betwijfelt of bisschoppen daarin zo gewillig zijn. Oecumenische initiatieven worden zelden enthousiast begroet. „Bisschoppen zeggen altijd: „Het schort de mensen aan goede catechese, anders zouden ze dit niet doen.”