Het oude volkshuis wordt verlaten
Aanvaarding van de SoW-kerkorde betekent voor hervormden het opgeven van hun kerk, meent ds. J. W. van Estrik.
Hervormden, gereformeerden en evangelisch-luthersen zoeken hun basis voor samengaan: een nieuwe kerkorde. De geschiedenis leert dat een kerkorde eigenlijk nooit zonder slag of stoot is aangenomen. Altijd is er kritiek. Is het misschien vandaag de dag een herhaling van zetten? Haalt de dubbele synode de gevreesde wissel over om op het andere spoor te gaan? Loopt de Hervormde Kerk uit de exclusief gereformeerde rails? Gaat de SoW-kerk op het dubbele spoor van gereformeerde belijdenissen en lutherse traditie?
De tijd zal het leren. Een meerderheid van stemmen zou uit de lutherse traditie de onveranderde Augsburgse Confessie en de catechismus van Luther in de basis brengen. De Barmer Thesen en de Leuenberger Konkordie, bepaald geen gereformeerde belijdenissen, genieten dan ook erkenning. Hun betekenis is nog behoorlijk, gelet op de zinsnede „Het belijden van de kerk houdt echter niet op in de 17e eeuw”, in het hervormde rapport ”Om de eenheid en heelheid van de kerk”.
De hervormde trein rijdt al eeuwenlang op het gereformeerde spoor. De hervormde synode dreigt nu een buitensporig gedrag te vertonen, als zij de SoW-kerk niet langer op de Schrift en de gereformeerde belijdenis ijkt. Dit beproefde evenwicht verdwijnt ten gunste van pluraliteit. De Hervormde Kerk wordt uitgerangeerd.
Algemeen Reglement 1816
De huidige hervormde kerkorde dateert pas uit 1951. Haar invoering betekende de bevrijding van het juk van de overheid en het herstel van oude waarden. De hervormde situatie vóór 1951 is een lange periode van donkerheid geweest. Er was geen daadkracht. Dit had te maken met het Algemeen Reglement, dat op 1 april 1816 was ingevoerd.
Deze reglementenbundel verschafte de overheid een dikke vinger in de hervormde pap. Bestaande kerkelijke organen hielden op te bestaan, ondanks bezwaarschriften die verschillende classes indienden. Men vreesde dat overheidsbemoeienis zou leiden tot het verlies van het ambtelijk gezag over de leer van de kerk. Voor de handhaving van de leer bestond geen procedure. De plaatselijke kerkenraad behoorde zich te onderwerpen aan de hogere organen. Het werd een kerkelijke structuur van bovenaf, in de volgorde: koning, algemene synode, provinciale kerkbesturen, classicale besturen, kerkenraden. Hoewel gezegd werd dat er geen gevaar was voor de leer, leert de geschiedenis het tegenovergestelde: omdat heldere formuleringen voor het handhaven van de leer ontbraken, ontstonden er veel kerkelijke moeilijkheden.
In de praktijk kwam er van het handhaven van de leer weinig terecht, terwijl de belijdenisgeschriften wel tot de reglementaire voorschriften behoorden. Daarom schreven velen ”adressen” aan de algemene synode, met de klemmende oproep over de belijdenis van de kerk helder te zijn en zich te ontdoen van de reglementen.
Op de vraag waarom mensen toen toch onder de reglementenbundel bleven, lijkt een duidelijk antwoord te bestaan: omdat de symbolische geschriften in de reglementenbundel van kracht bleven. Wie alsnog de belijdenisgeschriften ondermijnde of bestreed, handelde in strijd met de reglementen.
Hervormde Kerkorde 1951
Pas de Tweede Wereldoorlog bracht grote veranderingen. Gesproken kan worden van een kerkelijke ontwaking. Een ”commissie voor de beginselen van de kerkorde” (1942) ondernam stappen voor een nieuwe kerkorde. Het resultaat: een eerste vergadering van de ”generale synode naar de werkorde” op 31 oktober 1945. Een nieuw benoemde commissie voor de kerkorde bood vervolgens op 24 november 1947 de synode het eerste ontwerp aan. Deze werd twee jaar later, 14 oktober 1949, in eerste lezing met 39 tegen 3 stemmen aanvaard. Twee vrijzinnige synodeleden stemden tegen. Maar ook ds. J. de Lange uit Nunspeet: hij was van mening dat het belijden naar de Schrift onvoldoende was vastgelegd.
De kerkorde werd in ”de Waarheidsvriend” gepubliceerd. Daarin werden ook hoofdbezwaren geformuleerd. De kerkorde moest glashelder aangeven dat de hele Kerk in al haar handelingen gebonden is aan de Schrift en de belijdenis der kerk. Bepleit werd de volgorde van het apostolaatsartikel (8) en het belijdenisartikel (10) om te keren, en de woorden „in gemeenschap met haar belijdenis” in artikel 10 te veranderen in „in overeenstemming met haar belijdenis.” Dat in artikel 10 de binding van de kerk aan de gereformeerde belijdenis was vastgelegd, leed geen twijfel. Maar uit vrees voor eigenmachtige uitlegging bepleitten gereformeerde belijders een duidelijker formulering. Het schriftgeloof van de reformatoren eiste meer duidelijkheid. Sommigen vonden de betekenis van de woorden echter al zonneklaar.
Gesprek
Deze ”formuleringskwestie over de binding aan de belijdenis” bleef onderwerp van gesprek en geschrijf, zelfs nadat kerkordecommissielid prof. Van Ruler zei dat „in gemeenschap met” ook het „in overeenstemming met” inhoudt. Uit synodehandelingen zou aan te tonen zijn dat gereformeerde belijders gerust konden zijn. De betekenis was genotuleerd! Daarna kon ds. Timmer naar eer en geweten schrijven dat de vrijzinnigheid rechtens geen plaats kon hebben in een kerk die in overeenstemming met de belijdenis van de vaderen wilde zijn.
Niettemin bewijzen publicaties dat men vuurbang bleef voor een eigenmachtige uitlegging van het „in gemeenschap met.” Bij de aanvaarding van de kerkorde kwam de draagwijdte van het punt nogmaals uitvoerig aan de orde: niet-gereformeerde belijders mochten niet door de mazen van de kerkorde de kerk binnenkruipen.
Helaas leert de geschiedenis dat men het „in gemeenschap met” oprekte als elastiek. Desondanks herkreeg de belijdenis in de nieuwe kerkorde haar wettige plaats. Ontegenzeglijk staan en leven hervormden dus onder een belijdende kerkorde. De exclusief gereformeerde belijdenis vormt de eeuwen door de grondslag van de Hervormde Kerk. Maar de wens dat, na de bevrijding van het juk van de overheid, de kerk ambtelijk de leer weer zou handhaven, kwam niet uit. Hervormden zijn én onder de reglementenbundel én onder de kerkorde van 1951 schromelijk tekortgeschoten in het handhaven van de gereformeerde leer. Terwijl een nieuwe kerkorde zoveel perspectief leek te bieden, zoals de vorige GB-secretaris in een evaluatie over de aanvaarding van de kerkorde schreef: „De kerk werd in principe tóch belijdende Kerk die weer ambtelijk kon (ging) spreken.”
SoW-ontwerp
Er zijn weer kerkordeperikelen, nu met de SoW-kerk. Met een fundamenteel verschil: men gaat áf van de exclusief gereformeerde grondslag! Daarmee verandert de discussie radicaal.
Over de binding van de kerk aan de gereformeerde belijdenisgeschriften bestaat geen discussie meer. Juist die exclusieve binding wordt met ronde woorden opgegeven. Dat is helder. Het is te wensen dat de meerderheid ervoor kiest de Hervormde Kerk niet af te scheiden van de exclusief gereformeerde basis ten behoeve van de SoW-kerk. In een kerkorde kunnen elkaar tegensprekende belijdenissen niet naast elkaar staan.
Voor hervormden betekent de aanvaarding van de ontwerpkerkorde -alle mooie woorden ten spijt- het opgeven van de Hervormde Kerk. Van voortzetting is geen sprake. Het oude volkshuis met de oude basis wordt verlaten.
De Heere verhoede het. Ter overweging bij een SoW-kerkorde met verschillende belijdenissen een bijna profetisch woord van Groen van Prinsterer: „Indien, onder bijbelse leus, elke belijdenis van het ongeloof een verscheidenheid te meer in de geloofsbelijdenis van de Gereformeerde Kerk wordt, dan hebben wij te lang in een kerkgenootschap getoefd, waar het ongeloof een verkregen recht heeft.”
Dat is duidelijke taal. Hervormden kunnen en moeten duidelijk zijn. Niet om af te scheiden. Zij zijn toch hervormd en willen dat toch blijven? Mag de Hervormde Kerk dan op haar basis worden gehouden! Niet weg van het heilspoor van onze vaderen. In het rechte spoor blijven, en waken bij dit spoor!
De auteur is hervormd predikant in Goedereede.