„Predikant Bijbels gezien niet zo’n heldere figuur”
Calvijn had niet zo’n strikte ambtsleer als vaak wordt verondersteld, meent prof. dr. M. te Velde. De hoogleraar gemeenteopbouw aan de Theologische Universiteit te Kampen (Broederweg) zei dat maandag tijdens een studiemiddag over het leiderschap in de christelijke gemeente.
De bijeenkomst in Ede werd gehouden ter gelegenheid van de presentatie van het boek ”Gezag in beweging”, een coproductie van de Evangelische Theologische Faculteit (ETF) te Heverlee (België) en het lectoraat gemeenteopbouw van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE). Ds. K. van de Kamp van uitgeverij Jongbloed overhandigde het eerste exemplaar aan prof. dr. P. Nullens, rector van de ETF. De redactie van het boek werd gevormd door drs. M. Verhoeff, prof. dr. J. Hoek, prof. dr. M. J. Paul en prof. dr. P. R. Boersema.Prof. Te Velde vindt het nuttig om van Calvijns model over de ambten te leren, maar hij wil zich „waar nodig vrijmaken van de dominantie” ervan. Dat Calvijn weinig nadruk legde op de ruimte die de Schrift inzake de leer van het ambt biedt, heeft volgens de hoogleraar te maken met zijn strijd tegen de massieve leer van de Rooms-Katholieke Kerk op dat gebied. Zo is de predikant, aldus prof. Te Velde, Bijbels gezien niet zo’n heldere figuur. „Is hij de opvolger van de profeet of van de evangelist? Ook bij het ambt van ouderling kunnen kanttekeningen worden geplaatst. Dan gaat het onder andere over de combinatie van het geroepen zijn tot regeren en de geestelijkheid van het ambt.”
Het diakenambt levert eveneens een onhelder concept op. „De invulling van het diakenambt is in de ene kerk heel anders dan in een andere kerk,” aldus de hoogleraar. Calvijn was zelf helemaal niet zo zeker over zijn ambtsleer, aldus prof. Te Velde, die aangaf dat Beza, de opvolger van Calvijn, het ambtsconcept statischer hanteerde.
De hoogleraar gemeenteopbouw vindt dat ouderlingen vaak niet functioneren zoals het moet. „Zonder het zelf te willen, zijn ouderlingen tegenwoordig sterk verzakelijkt. Ze zijn te veel bezig met het maken van beleid en het vervullen van taken. Ouderlingen moeten op een geestelijke wijze leidinggeven.”
Het ambt aller gelovigen verdient volgens de Kamper hoogleraar een opwaardering. Hij noemde een groot aantal functies die in de laatste jaren ontstaan zijn, zoals de kerkelijk werker, de jeugdleider en de liturgieleider, die hij betitelde als een compensatie van de praxis. Niet alle functies in de kerk hoeven onder het opzicht van de kerkenraad te staan, meent prof. Te Velde. Andersom hoeft in zijn visie de gemeente niet in alles instemmen met wat een kerkenraad besluit. Er is calvinistische zelfbeproeving nodig, aldus de hoogleraar, om de spanning tussen de hoge ambtsopvatting en de heersende individualistische cultuur op te heffen.
Prof. dr. P. Nullens, rector van de ETF, stelde dat de vormgeving van het leiderschap van de kerk in het verleden mede bepaald is door de context. De Vroege Kerk en de Reformatie zijn daar volgens hem voorbeelden van. Prof. Paul meent dat de Schrift inzake de ambten meer ruimte biedt dan „meestal beleefd wordt.” Hij merkt overal om zich heen verlegenheid op, doordat de structuren van de kerk niet goed meer functioneren.
Prof. Hoek hoopt dat het boek „vanaf de zijlijn” iets kan toevoegen aan de discussie. Prof. dr. G. Heiting, emeritus hoogleraar praktische theologie aan de Vrij Universiteit te Amsterdam, constateert dat de gezagscrisis blijkbaar ook de meer gezagsgetrouwe delen van de kerk bereikt heeft. Hij vindt dat de bijdragen in het boek „een beetje in de lucht blijven hangen” en mist de actualiteit. De hoogleraar hoopt op een vervolgonderzoek.