„Zalig worden blijft toch genade”
Op 12 november 1952 trad hij in het huwelijk. Een week later deed hij intrede in zijn eerste gemeente, Eemdijk. Ds. M. Vlietstra, christelijk gereformeerd emeritus predikant te Zeist: „Ik weet dat ik hier niet zo lang meer zal zijn. Soms is er ook wel eens dat verlangen om er zelf voorgoed tussenuit te vallen. Om alleen nog, en dan eeuwig, God en Zijn eer te bedoelen.”
„Geliefd om zijn vriendelijke optreden en zijn pastorale prediking”, zo typeerde De Wekker, het officiële weekblad van de Christelijke Gereformeerde Kerken, hem onlangs. Met gepaste trots toont de 78-jarige emeritus het betreffende nummer. „Alleen de foto is inmiddels wat verouderd, geloof ik.”
Hij preekt nog elke week. Twee, soms zelfs drie keer per zondag, en „zo veel mogelijk in de breedte van het kerkverband”, aldus de voorzitter van het bestuur van de stichting Bewaar het Pand. „We hebben toch allemaal en overal hetzelfde nodig. Als ik mijn eigen Bijbeltje maar mag meenemen en de oude psalmberijming maar kan gebruiken. De meeste kerkenraden weten dat ook wel en vinden het goed. Ach, ze moeten een oude man wat toegeven…”
Ds. Vlietstra groeide op binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken. Hij heeft ze „hartelijk lief. Vanouds kenmerken zij zich door de spanning tussen een meer voorwerpelijke en een meer onderwerpelijke prediking. Ds. J. H. Velema noemde het wel „Tussen de vuren”, waarmee hij ook doelde op de raakvlakken die er zijn met de Gereformeerde Kerken in Nederland enerzijds en de Gereformeerde Gemeenten anderzijds.”
„Toch”, zegt ds. Vlietstra, „ben ik wel eens blij dat ik vijftig jaar geleden predikant ben geworden. Ook toen waren er verschillen. Maar de noodzaak van wedergeboorte en bekering kwam in elke preek aan de orde. Bij alle onderscheid sloeg men, om zo te zeggen, toch op hetzelfde aambeeld. Ik vrees dat dit nu niet altijd het geval meer is. De polarisatie is toegenomen. Door allerlei liturgische vernieuwingen, maar niet alleen daardoor. Voorwerpelijk en onderwerpelijk -in die volgorde- hóren bij elkaar.”
Ook de spanning tussen Gods vrijmacht en de verantwoordelijkheid van de mens moet in elke preek blijven doorklinken. Ds. Vlietstra: „We mogen het een niet beklemtonen ten koste van het ander. We kunnen zo waarschuwen tegen een eenzijdige, arminiaans getinte prediking, en terecht. Maar evenzeer dienen we te waken tegen een beschrijvende, lijdelijke prediking, waarin elk appèl ten enenmale ontbreekt. Soms denk ik, en daar sluit ik mezelf bij in: Zijn we als predikers niet veel te weinig gedreven om mensen bij Christus te brengen? Ondanks onze stoere rechtzinnigheid?”
Hij bladert wat in zijn Bijbeltje. „Ezechiël 18:31. „Máákt u een nieuw hart en een nieuwen geest; want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?” Kijk, die eis, die spanning, daar gaat het me om. Wij bidden u van Christuswege…: Laat u met God verzoenen! De tijd der genade is maar zo kort, en de eeuwigheid duurt zo lang. Van ds. Groenewegen, die vroeger in Werkendam stond, is bekend dat hij op zaterdagavond geen rust had als hij niet wist of er die week iemand tot bekering was gekomen.”
Achtereenvolgens diende ds. Vlietstra Eemdijk, IJmuiden, Werkendam, Bunschoten en Zeist. Per 1 februari 1993 ging hij met emeritaat. Hij maakte deel uit van verschillende deputaatschappen, werd afgevaardigd naar zeven generale synodes, en was lid van de raad van toezicht van het Reformatorisch Dagblad. Samen met zijn vrouw leidde hij tal van Amicitia-reizen.
Op dit moment is de emeritus predikant alleen nog bestuursvoorzitter van Bewaar het Pand. „Ik ben ervan overtuigd”, zegt hij, „dat door middel van de stichting veel mensen bij de kerken zijn gebleven die anders hadden afgehaakt. Het mooiste zou natuurlijk zijn als zij zichzelf overbodig maakte. Maar zo ver is het nog niet.”
Komt het ooit zo ver? „Als ik nee zeg, zeg ik dat niet in het geloof. En als ik ja zeg… eigenlijk ook niet. Ik weet het niet. Het grootste zou zijn als we met de nood en de schuld van de kerk onder God zouden komen, ootmoedig smekend om de krachtige werking van de Heilige Geest, Die Christus gestalte doet krijgen, ook in het kerkelijke leven.”
Slechts een enkele keer hoefde de predikant wegens ziekte te verzuimen. „De vorige winterperiode werd het voor het eerst tobben. Twee operaties bleken nodig. Dat was een nieuwe ervaring. Ik heb een halfjaar niet kunnen preken. Maar de Heere hielp door en gaf herstel.”
Geestelijk was het zo’n kwade tijd nog niet, zegt hij. „Samen met mijn vrouw beluisterde ik thuis prekenbandjes. Rijk is het om dan te mogen luisteren als een arme, onwaardige zondaar. Eén preek vergeet ik nooit meer. Zacharia 13:7: „Zwaard! Ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen den Man, Die Mijn Metgezel is.” Ontroerd: Dan blijft er niets van je over. God de Vader geeft hier het bevel Zijn eigen geliefde Zoon te slaan. Wat heeft Hem toch bewogen! En dat voor zondaren, die van zichzelf nooit naar God zouden vragen.”
Op zulke momenten, zegt ds. Vlietstra, „ervaar je zo dat de grond van de zaligheid buiten jezelf, en alleen in Christus ligt.” Een peinzende blik. „Af en toe heb je dat nodig, hoor. Om dat te voelen. Maar toch: die dood hè. Die kan zo afschrikken. Als de Heere er straks maar is, denk ik dan. Want Hij zal toch stervensgenade moeten geven.”
Laten we maar nooit schamper doen over de bevinding, zegt hij. „Neem bijvoorbeeld ook zo’n uitdrukking als ”gerechtvaardigd worden in de vierschaar der consciëntie”. We moeten die niet afschrijven als gezelschapstheologie. Het is zó rijk als iemand bewust mag ondervinden dat hij, die het oordeel heeft verdiend, vrijspraak mag ontvangen uit de mond van God de Vader Zelf, op grond van Christus’ voorspraak. Ik weet van meerdere mensen dat zij dit werkelijk zo hebben meegemaakt.”
In dit opzicht gaan Gods kinderen echter niet allemaal dezelfde weg, benadrukt ds. Vlietstra. „Ik ben ervan overtuigd dat mijn moeder boven is, en van vader hoop ik het ook. Toch is moeder nooit aan het Heilig Avondmaal gegaan. „Waarom dan niet, moe?” vroeg ik haar wel eens. „Dan moet er toch nog wat anders gebeuren, jong.” Ze stond, om zo te zeggen, nog vóór de grote zaak. Dan zei ik: „Maar moeder, dat is toch ongeloof?” „Jongen, zo ongelovig ben ik nu”, was haar antwoord dan. Zó voorzichtig was ze, zo laag dacht ze van zichzelf. En toch geloof ik dat ze voor eeuwig bij de Heere is.”
Hij verlangt nog wel eens terug naar de tijden van vroeger. „Niet omdat alles toen beter was. Maar soms denk ik: „Zijn er nog wel onbekeerde mensen? Zijn er nog wel voor wie het een levensvraag is geworden: Hoe zijt gij rechtvaardig voor God? En dat gaat bij de een dieper dan bij de ander. Maar zalig worden blijft toch genade. Genade.”