Geloofsoefening
„Zalig zijn die treuren; want zij zullen vertroost worden.”
Mattheüs 5:4Wie is het onderwerp in wie deze treurigheid valt en werkt? Het is in de uitverkoren gelovige waarin deze gestalte door Gods Geest gewerkt wordt. Dan bestaat dat treuren uit een overtuigend en levendig gezicht van geestelijke armoede. Hij ziet dat hij van nature arm, naakt, leeg en ellendig is en dat hem alles ontbreekt, waarmee hij in het gericht voor God bestaan kan. Hij zegt met de tollenaar: „O God, wees mij zondaar genadig” (Lukas 15:17).
Hij wordt eronder verlegen en bekommerd. Dat is niet zozeer uit vrees voor de straf, met een Kaïnsvreze, of een Judas’ wanhoop, maar uit een schaamte over zijn lelijke zonde, waarmee hij de heilige God zo heeft onteerd en Zijn deugden heeft geschonden. Hij roept met een verlegen en verslagen hart uit: „Wat zullen wij doen, mannenbroeders?”
Hieruit komt dan voort dat werkelijk treuren en wenen over zijn geestelijk gebrek. Het hart wordt beklemd en vol zuchten, de ogen vol tranen. Zie dat ook maar bij die treurige zondares aan de voeten van Jezus, die met zo veel tranen van waarachtig berouw de voeten van de Heiland besproeide en die met haar hoofdhaar afdroogde (Lukas 7:38). Zo is dit treuren een begin van een geloofsoefening. Die gaat uit met een uitzien en verlangen naar de volheid van de rijke Jezus.
Johannes Barueth,
(”De predikende en wonderdoende Christus”, 1752)
predikant te Dordrecht