De tollenaar
O tollenaar, wat zult u nu gaan doen? Wat moet u beginnen? Kom, laat ons zien welke weg u moet inslaan om tot God te komen. Bedenk u. Hebt u iets te zeggen? Spreek maar uit, man, de Farizeeër heeft het ook gedaan! En hij zal zijn vonnis ontvangen. Hoor, laat de hele wereld hier stil zijn, ja laten de engelen in de hemel hier stil zijn en luisteren, want de tollenaar is uit het tolhuis gekomen om in de tempel te bidden. „O God, wees mij zondaar genadig!”Slaat u deze weg in, arme tollenaar? Uw wijsheid overtreft die van de Farizeeër, want het is beter de toevlucht te nemen tot Gods barmhartigheid dan te vertrouwen op onszelf, dat wij rechtvaardig zijn.
Dat de tollenaar het rechte doel heeft getroffen, zal de uitkomst openbaren. Geef eens bijzonder acht op die diepe zucht van de tollenaar. O God, wees mij zondaar genadig.
De Zoon van God was zo ingenomen met dit gebed, dat Hij als een schilder de tollenaar afbeeldt in zijn manier van staan en gedrag toen hij dit gebed tot God opzond. Zijn belijdenis was eenvoudig. Hij zegt: Ik ben een zondaar. Dit was hij en dat belijdt hij ook van zichzelf, ja, hij doet het met een goddelijke eenvoudigheid. Van zichzelf is de mens verdorven en een vleier van zichzelf, tenzij hij door de kracht van de goddelijke overtuiging oprecht gemaakt is. Hij zegt niet dat hij een zondaar geweest is, maar dat hij een zondaar is!
John Bunyan, predikant te Bedford (De farizeeër en de tollenaar, 1775)