Geen taal vanuit een ivoren toren
Machiel was een jaar of tien. „Ik zei tegen moeder: Later wil ik dominee worden. Moeder zei: Dat is mooi, jongen, maar ook heel moeilijk. Dan moet je bij zieke mensen op bezoek en ook preken. Toen ik dat wist, hoefde het niet meer zo nodig.”
Toch is Machiel Oppenhuizen uit Schalkhaar predikant geworden. En gebleven. Deze maand viert de christelijke gereformeerde predikant van Deventer zijn 25-jarig ambtsjubileum.
Wat voor beeld hij als kind had van een predikant, weet de 50-jarige voorganger zich niet meer goed te herinneren. Maar toch is het idee om op de kansel te staan nooit weggeweest. „In de derde en vierde klas van mijn hbs-tijd heeft het verlangen om predikant te worden meer gestalte gekregen. Dat is heel geleidelijk gegaan. Als je te kennen geeft dat je predikant wilt worden, kom je ook in een proces. Wat eerst een idee is, geef je woorden en dan krijgt het steeds meer vorm. Zo is het bij mij gegaan.”
Toen de curatoren hem op het admissie-examen vroegen waarom hij predikant wilde worden, was zijn antwoord eenvoudig. „Ik heb gezegd dat ik het Evangelie wilde brengen. Ik heb er ook over gedacht om onderwijzer te worden, maar als predikant kun je het Evangelie beter brengen. Eigenlijk is dat de samenvatting van het predikant-zijn. Doorgeven Wie God is en wat Hij bedoelt.”
Machiel Oppenhuizen werd op 11 december 1951 geboren in het Friese Sneek. In een christelijk gereformeerd gezin groeide hij op als derde in een rij van acht kinderen, onder wie één broer.
Na zijn hbs-tijd vertrok Machiel naar Apeldoorn, om zich voor het ambt te bekwamen aan de toen nog zogeheten Theologische Hogeschool van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Daar deed hij ervaring op met werkzaamheden die zijn leven voor bijna 25 jaar zou bepalen. „Destijds gingen veel studenten in de zomer drie weken naar het Zeeuwse Koudekerke om aan campingevangelisatie te doen. Een bevriende student zei tegen me: „Machiel, dat is ook wel wat voor jou.” Het heeft me nooit meer losgelaten. De campingevangelisatie boeide me enorm.”
Zijn ervaring in dit werk was ook wat de gemeente van Dedemsvaart aansprak toen ze in de zomer van 1977 een beroep uitbracht op de zojuist afgestudeerde Oppenhuizen. In 1979 trouwde de predikant te Dedemsvaart. Met zijn vrouw en kinderen was het gezin tot 1997 -toen riep de huidige gemeente Deventer- intensief betrokken bij het evangelisatiewerk op de plaatselijke camping. „Iedere zomer deden we dat zes weken lang. Dan was ik vrijgesteld van het werk in de gemeente. Zondagsmorgens leidde ik een dienst en op zondagavond deden we een sing-in. En ik voerde vooral gesprekken. Je doet wat je hand vindt om te doen.”
Het was een bepalende tijd voor ds. Oppenhuizen. „Vooral in de zin van het verwoorden van het Evangelie. Je kunt op een camping niet zomaar geijkte kerkelijke taal gebruiken. Je kunt die woorden dan niet gebruiken zonder precies te weten wat ze betekenen. Dat is verdiepend.”
Het evangelisatiewerk leerde ds. Oppenhuizen een les die hem nog vaak bezighoudt. „De les van de drie b’s. Het gaat erom bereikbaar, beschikbaar en bruikbaar voor God te zijn. Want God schakelt ons in in Zijn werk. Wij kunnen geen mensen bekeren; het is God, Die het door mensen heen wil doen. Dat betekent dat Jezus op de voorgrond komt, maar het betekent tegelijkertijd dat ik mezelf niet wegcijfer, maar juist word zoals God mij bedoeld heeft.”
Als oud-voorzitter van de Christelijke Gereformeerde Jongeren Organisatie (CGJO) -de eigentijdse tegenhanger van het LCJ- is ds. Oppenhuizen niet het prototype van de reformatorische predikant. „Je probeert te zoeken naar vormen die passen bij de groep waarvoor je werkt. Ik denk dat we het in de kern vaak wel eens waren met het LCJ. En straks komt het LCJ voor dezelfde vragen te staan als waar de CGJO voor stond. Dat is een kwestie van tijd. De reformatorische jeugd leeft ook in deze wereld.”
Omdat de grootste verschillen tussen beide jongerenorganisaties volgens de predikant niet meer zijn dan verschillen in tijd, vindt hij het erg belangrijk om „terug te gaan naar wezenlijke vragen. We moeten opnieuw te rade gaan bij de Bijbel. Laat je muziek horen? Is drama toegestaan? In de Bijbel vind je ook drama. Als het je intentie is om het Evangelie te brengen, kan God heel veel vormen gebruiken. Natuurlijk is er het gevaar om steeds verder af te glijden, maar daar kan ik niet mee werken. Ik wil leven vanuit Zondag 1 van de catechismus, met het besef dat ik van Christus ben.”
Maar is het hele probleem juist niet terug te voeren naar de vraag wanneer je nu het eigendom van Christus mag zijn? „Dat is een vraag die, los van de ligging als gemeente, hoort bij het leven als kind van God. Als ik met mensen spreek, valt het woord toe-eigening niet snel, maar ze zijn daar wel mee bezig. De vraag of ik een kind van God was, heeft me persoonlijk sterk beziggehouden. Toen ontdekte ik dat die vraag in de hele Bijbel niet voorkomt. Uiteindelijk is er maar één vraag: geloof ik, of niet? Dat betekent niet dat je dat ook altijd voelt.”
Vanuit die optiek spreekt ds. Oppenhuizen zijn gemeente aan als een gemeente des Heeren. „Dat heeft me als predikant zorgvuldiger gemaakt in de afgelopen 25 jaar. Het is een gemeente waar God beslag op gelegd heeft. Maar het heeft me ook gewoner gemaakt. Iemand zei eens tegen me: „Als u op de preekstoel staat, praat u met de mensen.” Dat wil ik graag. Dus let ik erop dat ik geen hoogdravende taal gebruik vanuit een ivoren toren.”