„Prins Bernhard bepaalt de straf niet”
Overtuigd van eigen fouten? Dat niet zozeer. De overvaller die door twee personeelsleden van een Albert Heijn-vestiging in Amsterdam mishandeld zegt te zijn, maakt zich ergens anders zorgen over: de Nederlandse rechtsstaat. En, vindt zijn advocaat, prins Bernhard kan zich beter met zijn eigen zaken bemoeien.
De Surinamer Clifton H. heeft weinig op met de commotie die ontstond nadat hij op 27 augustus in de Albert Heijn-winkel aan de Amsterdamse Eerste Van Swindenstraat een greep in de kassa deed. Donderdag werd H. veroordeeld tot zes maanden cel. Daarnaast moet hij de zes maanden gevangenisstraf uitzitten die hij in februari, na een vorig misdrijf, voorwaardelijk kreeg opgelegd.
Clifton H. is een oude bekende van justitie. Hij was nog maar dertien jaar toen hij voor het eerst met de politie in aanraking kwam. Meermalen werd hij veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten.
Nonchalant fluitend hing hij op 27 augustus rond in het Albert Heijn-filiaal. Ondertussen loerde hij naar de kassa’s. Naar eigen zeggen was hij ziek en had hij geld nodig voor zijn cocaïne- en heroïneverslaving.
Toen een caissière -ze werd donderdag net achttien- een van de kassa’s wilde afromen omdat er te veel geld in zat, was H. haar daarbij ongevraagd behulpzaam. Hij griste 540 euro onder haar handen vandaan en stormde naar buiten.
Na een gil van de caissière stoof eigenaar S. Lindeman achter de dief aan, gevolgd door twee andere personeelsleden, van wie er één een lift kreeg van een automobilist. Onderweg schoot ook een marktkoopman hen te hulp.
De overvaller liep zich klem tegen de struiken langs een vijver in het Oosterpark. Daarop zou hij zijn achtervolgers met een mes hebben bedreigd. „Niet waar”, blijft H. ontkennen. „Ik haalde het mes alleen te voorschijn om het weg te gooien. Het had niets met de overval te maken, daarom wilde ik niet met een mes op zak gepakt worden.” Maar gezien de vele getuigenverklaringen vindt ook zijn advocaat, mr. F. J. Soriano, dat de bedreiging „bewezen zou kunnen worden.”
H. gooide na de omsingeling het geroofde geld op de grond, maar Lindeman haalde ook nog 20 euro uit zijn zak. „Die 20 euro was van mij”, houdt H. vol. „Maar waarom pleegde u een overval als u nog 20 euro op zak had?” vraagt de rechter. H.: „Het leven is zo duur geworden…”
H. vergroot tijdens de rechtszitting vooral het gedrag van zijn belagers uit. Goed, „het was niet correct wat ik deed”, maar dat zijn achtervolgers hem vervolgens aftuigden, „sloeg echt nergens op.” In letterlijke zin overigens wel, want toen de politie arriveerde, troffen ze H. met een bloedend gezicht en bloed op zijn kleren aan. Met één klap had Lindeman het neusschot van de overvaller scheefgezet. H.: „Misschien had hij slechte ervaringen met bruine mensen.”
De neus is weer rechter gezet. „Maar hij is nog steeds scheef”, zegt de overvaller. „Ik heb nog steeds ademhalingsmoeilijkheden.”
Onder het oog van de verblufte agenten kreeg H. ook toen hij al geboeid op de grond zat nog tweemaal een trap van Lindeman. Samen met zijn bedrijfsleider L. Porsius moet de AH-filiaalhouder op 10 januari voor de rechter verschijnen omdat hij het recht in eigen hand genomen zou hebben. „Erg agressief”, noemde een Amerikaanse ooggetuige hen. Hij vergeleek H. met „een gnoe die achtervolgd wordt door wolven.” Toen de Amerikaan aan Lindeman vroeg of het niet wat minder kon, werd ook hij bedreigd.
Inmiddels heeft H. een schadeclaim van 2000 euro ingediend. Dat prins Bernhard zich bij De Telegraaf meldde met de mededeling dat hij een eventuele boete voor de twee achtervolgers wil betalen, kan advocaat Soriano niet waarderen. „Prins Bernhard lijkt weinig op te hebben met ons rechtssysteem.”
De officier van justitie wil nog wel even uit de doeken doen waarom het openbaar ministerie niet volledig opening van zaken heeft gegeven. Had daarmee niet veel onrust voorkomen kunnen worden? „We berechten mensen niet in de media, maar in de rechtszaal. Daarom hebben we ons terughoudend opgesteld.”
Dat hij zijn misdrijven bagatelliseert, wil de overvaller de reclassering niet nazeggen. „Daar denken ze dat ze me na een paar gesprekken al kennen. ’k Heb al een paar keer meegemaakt dat ze m’n woorden verdraaiden of toezeggingen niet nakwamen.”
In zijn antwoorden bevestigt hij de stelling van de reclassering echter alleen maar. Hij dreigde met een groot mes? „Alles wat glimt, lijkt groter dan het is.” Elke dag gebruikt hij een forse dosis drugs? „Nee hoor, misschien eens in de drie weken.” Een lang strafblad? „Ik heb een koksdiploma en heb zeven jaar in de keuken gestaan. Over die positieve dingen wordt nooit gepraat. Alsof alleen de negatieve dingen iemands persoonlijkheid uitmaken.” In 1997 stond hij terecht wegens zware mishandeling, in 1998 wegens poging tot doodslag. „Maar dat was noodweer; ik moest me verdedigen.” Rechter: „Legt u bij alles de oorzaak buiten uzelf?” De overvaller bromt wat.
Als H. een volwaardige straf krijgt, wordt hij eigenlijk dubbel gestraft, na de mishandeling door zijn achtervolgers en de commotie die is ontstaan, betoogt de advocaat. Daarom vraagt hij strafvermindering. „Mijn cliënt is uiterst negatief uitvergroot. Het is tijd om duidelijk te maken dat alleen de strafrechter de straf bepaalt. Dat is niet de taak van Albert Heijn-medewerkers, ook niet van de pers en al helemaal niet van leden van het Koninklijk Huis.”
De politierechter onderschrijft echter de stelling van de officier van justitie dat het gedrag van de AH-medewerkers buiten beschouwing gelaten moet worden, omdat daarvoor een aparte rechtszitting is belegd. Geen strafvermindering dus. De rechter acht naast de diefstal ook de bedreiging met een mes bewezen. Ze vonnist conform de eis.
„Het is raar dat de Albert Heijn-medewerkers de hand boven het hoofd gehouden wordt. Zo vertroebelen de grenzen tussen recht en onrecht”, verklaart H. zonder blikken of blozen. Gegniffel op de publieke tribune. „U positioneert zich nu als een soort moraalridder?” informeert de rechter. „Ik kan begrijpen dat zo’n uitspraak uit uw mond nu bij sommigen een kleine glimlach veroorzaakt.” Maar H. kan dat helemaal niet begrijpen. „Het is niet grappig bedoeld. Het is echt een ernstige zaak.” Volgende week overlegt H. met zijn advocaat over een eventueel hoger beroep. „Het vonnis valt me tegen”, zegt Soriano na de zitting.