Eredienst
De inrichting van de eredienst is in de geschiedenis al vaak een strijdpunt gebleken. Liturgische vernieuwingen zijn geregeld aanleiding geweest voor onenigheid en twist. Welk criterium is in deze kwestie voor de gereformeerde theologie richtinggevend?
Meer dan de lutherse reformatie stelde het gereformeerde protestantisme hoge eisen aan de manier waarop de kerkdienst wordt ingericht. Zwingli, Bullinger en Calvijn meenden dat de inrichting van de eredienst afgeleid dient te worden uit de Heilige Schrift. Deze visie is bekend geworden als het zogenoemde regulatieve principe. Graham Keith uit Ayr in Schotland schrijft erover in het Scottish Bulletin of Evangelical Theology (jaargang 26, aflevering 1, 2008).Kenmerkend voor Calvijns benadering is dat hij zijn vertrekpunt kiest bij God en niet bij de mens. Wij moeten, schrijft hij, God „als het ware het enige doel van onze daden maken.” Dat betekent ook dat we de eredienst inrichten overeenkomstig Zijn wil, die vanuit de Bijbel te kennen is. Daarmee is niet gezegd dat elk afzonderlijk onderdeel van de eredienst op een bepaalde Bijbeltekst teruggevoerd moet kunnen worden. In lijn met Paulus’ woorden in 1 Korinthe 14:40 meende Calvijn dat wat eerbied en orde bevordert van Godswege acceptabel is, mits het geweten van de mensen er niet aan gebonden wordt. Hij schreef dat „al wat niet opbouwend is, moet worden verworpen, ook al is er niets mis mee.” Zo is „dit de regel waaraan alle leringen moeten worden getoetst: zij die opbouwend zijn, kunnen goedgekeurd worden, maar zij die blijken stof voor vruchteloze controversen te zijn, moeten worden verworpen als onwaardig aan de Kerk van Christus.”
De kern van de ware eredienst betreft de ziel van de mens. In zijn boekje over de reformatie van de kerk zag Calvijn in allerlei bedenksels voor het optuigen van de eredienst een menselijke poging om wel uitwendig tot God te naderen, maar tegelijk de eigen ziel buiten schot te houden zodat de kerkganger niet zichzélf aan God geeft.
Het regulatieve principe is een sterk defensief instrument dat beschermt tegen de introductie van al wat niet Bijbels gemotiveerd kan worden. Dat blijkt ook uit Keiths beschrijving van de latere anglicaanspuriteinse controversen. Het feit dat het Book of Common Prayer als een keurslijf ging functioneren, leidde ertoe dat puriteinen de eis van Bijbelse legitimatie stringenter gingen hanteren dan Calvijn had gedaan.
In Church History (jaargang 77, aflevering 2, 2008) publiceerde Fred van Lieburg, hoogleraar aan de Vrije Universiteit Amsterdam, een artikel over de ”Nederlandse Grote Opwekking (1749-1755)”. Hoe moet het fenomeen van de zogenoemde Nijkerkse beroeringen worden geïnterpreteerd?
n Nijkerk kwam het tijdens het predikantschap van Gerardus Kuypers eind 1749 tot een geestelijke opwekking, waarbij ook opvallende gedragingen van emotionele en lichamelijke aard te zien waren. Op ruim zestig andere locaties in Nederland en Duitsland vonden soortgelijke oplevingen plaats. Over deze opwekking is toentertijd al veel geschreven en ook naderhand hebben historici op uiteenlopende manieren naar deze geschiedenis gekeken.
Van Lieburg laat zien dat de Nijkerkse opwekking niet de eerste opwekking op Nederlandse bodem was. In 1671 zag Jacobus Koelman in Sluis in Zeeuws Vlaanderen opvallend veel bekeringen plaatsvinden. Vanaf 1710 waren er eveneens opwekkingen in Zuid-Holland, Groningen en elders.
Van Lieburg laat ook zien dat de Nederlandse opwekking in een internationale samenhang staat. Zo begon de eerdere Amerikaanse Grote Opwekking, volgens het getuigenis van George Whitefield, met het werk van Theodorus Frelinghuysen, een geestverwant van Koelman die uit de Duitse grensstreek afkomstig was. Berichten over de Nijkerkse opwekking werden overzee gestuurd en daar door Jonathan Edwards en anderen geëvalueerd. Daarbij speelde ook Frelinghuysens zoon John nog een rol, die ten tijde van de Nijkerkse opwekking in Nederland verbleef.
In het International Bulletin of Missionary Research (jaargang 32, aflevering 3, 2008) publiceert Jamie S. Scott over ”zending in fictie”. Scott is hoogleraar interdisciplinaire studies aan de universiteit van Newcastle, Engeland. Hij geeft een overzicht van romans over rooms-katholieke en protestantse zendingswerkers.
Wie dacht dat dit onderwerp vooral spannende jongensboeken oplevert, wordt in dit artikel met een andere werkelijkheid geconfronteerd. Natuurlijk ontbreken de romans niet die het leven van de zendeling in een rooskleurig licht bezien. Verschillende publicaties die verschenen tussen 1880 en 1917 schilderen de zendeling als een held af. In de laatste decennia van de twintigste eeuw verschenen er publicaties uit Amerikaans-evangelicale hoek met een positief-christelijke insteek. Een aantal boeken van Afrikaanse bodem beschrijft hoe het christelijk geloof de overwinning behaalt op het bijgeloof.
Maar Scott noemt ook heel wat titels van boeken waarin over het leven en werk van christelijke zendingwerkers op een dubbelzinnige of ronduit kritische wijze geschreven wordt. Dat gebeurt niet altijd op basis van christelijke normen. Voor kritische observaties zijn ongetwijfeld goede redenen, juist ook vanuit christelijke maatstaven: ook zendingswerkers zijn mensen met zonden en gebreken. Desondanks is de verbreiding van het Evangelie in de eerste plaats goed nieuws.
Aza Goudriaan, docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam en onderzoeker aan de faculteit der wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.