De stinkschool van Shufat
Een hobbelweg door het vluchtelingenkamp Shufat in Jeruzalem voert langs een betonnen wachttoren. Stofwolken stijgen op achter de shovels die op het terrein aan de kant van de weg heen en weer rijden om een veiligheidsbarrière aan te leggen. De auto stopt op het schoolplein.
De voorzitter van de oudercommissie, Jalal Hossin, staat bij de school. „Dit gebouw werd oorspronkelijk gebruikt als stal”, zegt hij. „We vertelden de gemeente een halfjaar geleden dat we dit niet willen. De lokalen hebben geen ramen en de toiletten zijn in de klas. Bovendien staat naast de school een fabriek die luchtvervuiling veroorzaakt.” Maar het plan van de gemeente ging toch door. Ze zeiden: „Dit is wat we voor jullie hebben.”Over de achterzijde van het langgerekte schoolplein trekt een grijsgele damp. De rook komt uit ronkende ventilatoren op het dak van een gebouw dat zich pal naast de school bevindt. De ouders zeggen dat het om giftige dampen gaat.
Hoofdstad
Haim Erlich van Ir Amim, een Israëlische organisatie die zich inspant voor gelijke behandeling van Palestijnen in Oost-Jeruzalem, zegt dat de gemeente beloofde dat de fabriek dicht zou gaan. „Ik wist dat dat onzin was. Het is onmogelijk een particuliere onderneming te sluiten.”
Toen het schooljaar op 1 september begon, besloten de ouders de school te boycotten. Ze stuurden de 700 basisschoolleerlingen weer naar de gebouwen waar ze voor de zomervakantie ook les kregen en ze huurden zelf leerkrachten in. In deze gebouwen, die niet voor het onderwijs zijn bestemd, zitten kinderen dicht op elkaar gepropt.
Op het plein van de ’oude’ school houden zich vooral moslima’s met hoofddoekjes op. Hossin vertelt dat het leraressen zijn, die gekomen zijn om verder geïnformeerd te worden over de volgende stappen die worden ondernomen. De mannelijke directeur wil niet praten, want de gemeente heeft daar geen toestemming voor gegeven.
Even buiten het vluchtelingenkamp ligt een wegversperring, hoewel binnen de gemeentegrenzen van Jeruzalem. De officiële politiek van Israël is dat Jeruzalem de ondeelbare en verenigde hoofdstad vormt. Toch loopt de veiligheidsbarrière door enkele Palestijnse buitenwijken van de stad.
Afgesneden
Op deze wijze worden 55.000 Palestijnen van de stad afgesneden. Het gaat om Palestijnen die de Israëlische identiteitskaart hebben en ingezetenen zijn van dat land. Ze kunnen alleen via militaire controleposten nog in Jeruzalem komen. Het oponthoud daar kan tussen een minuut en een uur duren. Ook schoolkinderen moeten langs de wegversperringen. Israël legt het stelsel van muren rond de stad aan om de kans op terreuraanslagen te verkleinen.
In Shufat staat een grote groep jongetjes over de hele breedte van de straat leuzen te roepen. Sommigen houden stukken karton omhoog waarop slogans zijn geschilderd.
Abu Mohammed, gehuld in een kaftan, een witte kalot op zijn hoofd en met een grijze baard die in een punt uitmondt, vertelt dat hij vader is van een dochtertje van vijf op deze school. „We hebben de kinderen hier maar heen gestuurd”, zegt hij, doelend op een van de gebouwen. „De gemeente doet niets om het probleem op te lossen. We stappen nu -met de hulp van de Naam- naar het gerechtshof. Er is daar op die school geen frisse lucht. Toiletten horen toch niet thuis in de klas? Of wel soms?”
Tekort aan klaslokalen in Oost-Jeruzalem
Palestijnen in Oost-Jeruzalem zijn verplicht hun kinderen naar school te sturen. De overheid op haar beurt moet zorgen voor onderwijsmogelijkheden.
Bijna 90.000 kinderen in Oost-Jeruzalem zijn leerplichtig. Van hen gaan 40.000 naar het openbaar door de gemeente geregeld onderwijs en 40.000 naar bijzondere scholen. Bijna 9000 leerplichtigen zijn niet geregistreerd. Een deel van de kinderen werkt op straat, bijvoorbeeld als snoep- of ansichtkaartverkoper of als loopjongen op de markt.
De meeste problemen doen zich voor bij het openbaar onderwijs. De organisatie Ir Amim heeft berekend dat er een tekort bestaat van 1500 klaslokalen in Oost-Jeruzalem. Als de huidige trend zich voortzet, zal het tekort in de komende jaren oplopen tot 2000. Het gevolg is dat veel kinderen worden onderwezen in gebouwen die geen scholen zijn. Ook verwerpt Manhi (de onderwijsadministratie van de gemeente) elk jaar het verzoek van een groot aantal ouders hun kinderen te registreren, hoewel dat in strijd is met de wet.
Ouders laten hun kinderen vervolgens inschrijven bij scholen die door de Waqf (moslimautoriteiten), kerken, de Verenigde Naties of Palestijnse groepen worden gerund. Het onderwijs is in veel van deze bijzondere scholen duur. Voor tal van Palestijnen vormen de kosten een probleem: twee derde deel van de gezinnen bevindt zich onder de armoedegrens.
Ir Amim heeft samen met andere organisaties sinds 2000 drie petities ingediend bij het hooggerechtshof met het doel het openbaar onderwijs in Oost-Jeruzalem te verbeteren. In augustus 2001 bepaalde het hof dat de gemeente alle kinderen moet registeren, ongeacht of er plaats voor hen is of niet. Het ministerie van Onderwijs en de gemeente Jeruzalem namen zich voor 245 nieuwe lokalen te bouwen tussen 2001 en 2005. Maar er zijn volgens Ir Amim tussen 2001 en 2006 slechts 48 nieuwe lokalen gebouwd.
Het hooggerechtshof verplichtte het ministerie van Onderwijs en de gemeente Jeruzalem er honderden nieuwe klaslokalen bij te bouwen. In maart 2007 beloofde de regering 400 miljoen sjekel (80 miljoen euro) beschikbaar te stellen voor de bouw van 400 nieuwe klaslokalen in de komende vijf jaar. Dit bedrag is echter nog niet besteed. Ir Amim wijst er evenwel op, dat de enkele nieuwe scholen die in de afgelopen jaren zijn gebouwd van een uitstekende kwaliteit zijn en volop worden besteed.
Bronnen bij het ministerie van Onderwijs hebben gezegd dat de belangrijkste obstakel bij de aanleg van nieuwe klaslokalen het gebrek aan grond is om ze op te bouwen. Het ministerie zou drie opties onderzoeken: het bouwen van hogere gebouwen, de aanleg van kleinere lokalen en de onteigening van grond voor gebruik - maar niet van eigendom.
Minister Yuli Tamir (Onderwijs) gaf op 10 september bij de opening van een nieuwe Palestijnse school in Um Lison toe dat het onderwijs in Oost-Jeruzalem in de afgelopen dertig jaar is verwaarloosd. Ze zei ook dat er plannen zijn de situatie te verbeteren. „Alles wat we kunnen doen is bouwen als er land is.”
Palestijnen in Jeruzalem
Jeruzalem kent drie grote bevolkingsgroepen: de in aantal afnemende groep van Joden die een seculiere of gematigd religieuze levensstijl hebben, de ultraorthodoxe Joden en de Palestijnen. De Joden hebben meestal het Israëlische staatsburgerschap, de Palestijnen zijn ingezetenen van Israël.
Palestijnen kwamen onder het Israëlische bestuur terecht na de Zesdaagse Oorlog van 1967. Israël breidde de 6 vierkante kilometer van het Jordaanse gedeelte van de stad uit tot 70 vierkante kilometer. Binnen de nieuwe stadsgrenzen kwamen 28 Palestijnse dorpen te liggen, die eerder niet bij Jeruzalem hoorden.
Het aantal van 70.000 Palestijnen die in 1967 binnen de nieuwe stadsgrenzen terecht kwamen, is inmiddels gestegen tot 244.000. In 1967 vormden zijn een vierde deel van de bevolking van Jeruzalem, maar nu is het percentage gegroeid tot 35.
Palestijnen hebben als eigenaars van een Israëlische identiteitskaart dezelfde rechten en plichten als Israëli’s, met uitzondering van het recht te stemmen voor de Knesset. Ze mogen wel een stem uitbrengen voor de gemeenteraad en voor de burgemeester. Daar maakt echter maar een klein gedeelte van de Palestijnen gebruik van. Het gevolg is dat ze mogelijkheden onbenut laten om de politiek van Jeruzalem diepgaand te beïnvloeden.