PKN neemt afscheid van een ‘generaal’
Tien jaar lang was hij voorzitter van het generale college voor de visitatie. Eerst in de Nederlandse Hervormde Kerk, later in de Protestantse Kerk in Nederland. Vrijdag neemt hij op de vergadering van de generale synode officieel afscheid.
De leden van het generale college voor de visitatie worden wel de ”generaals” genoemd, zegt ds. J. Stelwagen (66) uit Leersum. Tien jaar lang bekleedde de predikant uit Leersum, die zegt midden in de kerk te staan, maar zich rekent tot de confessionele stroming, de belangrijke positie van voorzitter van dit college. „Je bent in die functie ook adviseur van het moderamen van de synode en als zodanig heb ik ook vrijwel altijd de wekelijkse moderamenvergaderingen bijgewoond.”De Protestantse Kerk kent ook diverse regionale colleges voor de visitatie die hun werk doen in de classes. „Het generale college voor de visitatie geeft aan die regionale colleges leiding en is ook een soort vraagbaak. Daarnaast komen wij eens in de vier jaar met een rapport over de stand van zaken van het kerkelijk leven.”
In ieder rapport wordt extra aandacht besteed aan een bepaald thema. Verder is het generale college voor de visitatie verantwoordelijk voor het zogenoemde categoriale pastoraat. Ds. Stelwagen: „Daarmee bedoelen we bijvoorbeeld de krijgsmachtpredikanten.”
Hoe verklaart u het dat aan het woordje ”visitatie” toch altijd de geur kleeft van problemen?
„Ik denk dat die geur te maken heeft met de mogelijkheid van een buitengewone visitatie. Dan krijgt een gemeente bijvoorbeeld bezoek van een regionale visitatiecommissie, omdat er problemen zijn in de gemeente of problemen tussen kerkenraad en predikant. Dan is er dus iets aan de hand. Maar het meeste visitatiewerk is gewoon regulier. Wij maken geen predikanten los of iets dergelijks, dat is voorbehouden aan de colleges voor het opzicht. Maar wij adviseren wel. De regionale colleges voor de visitatie aan de classes, en wij aan de synode. Maar we nemen geen maatregelen.”
U noemde het voorzitterschap van het generale college ooit een bijna bisschoppelijke functie.
„Maar dan op pastoraal gebied. Niet in het leidinggeven aan de kerk. Het is natuurlijk niet voor niets dat je deze functie kerkordelijk zo lang, in de Protestantse Kerk zelfs twaalf jaar, kunt bekleden. Er moet een bepaalde continuïteit zijn. Je moet vertrouwen kunnen opbouwen. Mensen moeten je na verloop van tijd weten te vinden, vragen aan je kunnen voorleggen. Zo heb ik het ook ervaren. Steeds vaker werd ik gebeld voor advies.”
In de tijd van SoW was u voorzitter van de commissie-Stelwagen. Die heeft geprobeerd een breuk in hervormde kring over de kerkvereniging te voorkomen.
„Dat was een bijzondere tijd. De gesprekken die we in die commissie hebben gevoerd waren best heel goed. Ook de sfeer was goed. Het waren slopende zittingen, hoor. Het werk van de commissie zelf was geen dieptepunt, maar de niet af te wenden scheuring was dat natuurlijk wel. Toch ben ik ervan overtuigd dat de scheur groter was geweest als die commissie er niet geweest was. Gemeenten hebben nu immers, dankzij de gesprekken in die commissie, de mogelijkheid een verklaring op te stellen waarmee ze zich in het bijzonder verbonden verklaren met het gereformeerde belijden. Tot op de dag van vandaag ben ik er echter nog altijd ongelukkig mee dat de gesprekken in de commissie zich zo hebben gericht op de luthersen en het lutherse belijden. Ik denk dat we daarmee eigenlijk nooit het punt hebben bereikt waar het nu eigenlijk om ging.”
De vraag was steeds: Is de Protestantse Kerk een exclusief gereformeerde kerk?
„Dat was inderdaad de vraag. Maar de eigenlijke vraag had volgens mij moeten zijn: behoren de luthersen, met hun belijdenissen, tot de kerk van Christus? Ik ben ervan overtuigd dat geen van de bezwaarden die vraag met nee durft te beantwoorden. Het had moeten gaan over de vraag of de gereformeerde belijdenis alleen de waarheid is. Want als je zegt dat je alleen in een kerk wilt staan die exclusief gereformeerd is, zeg je dát. En sluit je daarmee dus bijvoorbeeld de luthersen uit. Dat mag niet, volgens mij.”
De Protestantse Kerk kwam er. Hoe hebt u de laatste jaren in die kerk uw werk gedaan?
„Vooral wat de visitatiecommissies van de hervormden en de gereformeerden betreft, kostte het best veel energie om de visitatieculturen uit die beide kerken goed te integreren. Ik denk dat we mogen zeggen dat het toch goed gelukt is. Daarnaast zien we in de Protestantse Kerk een onverwachte opleving van de orthodoxie. Op alle fronten. Het is natuurlijk tekenend dat de linkervleugel van de kerk zo klaagt over het feit dat de kerk veel te orthodox wordt. Voor die klachten moeten we in de kerk trouwens ook aandacht hebben. We willen immers een brede kerk voor het volk zijn. Daar hoort ook de linkervleugel bij. Nu weet ik ook wel dat zulke dingen altijd een bepaalde golfslag kennen. Dat herstelt zich wel weer. Feit is ook dat de kerk sinds 2004 weer inhoudelijk bezig is met een nieuw missionair elan. Tegelijk is er wel een scheuring geweest. Dat blijft ontzettend verdrietig.”