Leren van elkaars probleemwijk
Landen in Europa leren van elkaar nog onvoldoende over de aanpak van probleemwijken. Toch zijn er voorzichtige verbeteringen zichtbaar, aldus hoogleraar Wim Hafkamp. „Antwerpen kopieerde de Rotterdamse aanpak van probleemgezinnen, maar de Maasstad op zijn beurt neemt nu de verbeteringen over die de Belgen aanbrachten.”
Met de rellen in de Franse voorsteden nog op het netvlies is het voor beleidsmakers goed om over de grenzen heen te kijken bij de aanpak van probleemwijken. Dat meent prof. dr. Wim Hafkamp, wetenschappelijk directeur van Nicis Institute, een onderzoeksinstituut voor stedelijke ontwikkeling. Maandag en gisteren was het zover. Plaats van samenkomst: Rotterdam, de stad die de twijfelachtige eer heeft de meeste probleemwijken binnen zijn grenzen te hebben.Dát er met deskundigen uit landen als Duitsland, Frankrijk, Zweden, Roemenië, Portugal en België gesproken wordt, is op zichzelf al uniek. Hafkamp: „Landen werken veel langs elkaar heen. En dat terwijl de problematiek op veel plaatsen overeenkomt.”
In de conferentie zijn daarom twee duidelijk verschillende aanpakken tegenover elkaar gezet: De Franse, die zich vooralsnog meer richt op ruimtelijke ordening, en de Zweedse, die de sociale omstandigheden meer als uitgangspunt neemt. „Nederland zit met zijn aanpak tussen die beiden in”, aldus Hafkamp. „Aan stadsvernieuwing is hier zo veel gedaan dat de Fransen zich bij een rondrit door achterstandsgebieden in Rotterdam-Zuid afvroegen waar nu de probleemwijk was.”
Doorpakken
Nederland kan vooral van de Zweden nog het nodige leren, meent de directeur van Nicis. „Zij pakken door. Hun redenering: de problemen zijn helder, het beleid ook, nu komt het niet aan op het bedenken van nieuwe beleidsstukken, maar op aan de slag gaan met wat er al bedacht is.”
In Nederland is het zover nog niet, merkt Hafkamp. „Nadat een woningcorporatie en een school enige tijd geleden het plan opperden om een schip aan te kopen voor de opleiding voor kansarme jongeren, kwam er een storm van protest. Dat betekent dat er nog te veel wordt geredeneerd vanuit regeltjes over wat een woningcorporatie nu wel en niet mag doen. Ondertussen blijven de problemen liggen.”
Toch is lang niet voor alle situaties een pasklaar antwoord te verzinnen. Hafkamp haalt een Franse deskundige aan, die op de conferentie in Rotterdam uitriep: „Ik weet van een aantal problemen ook niet hoe we die oplossen.” Wel is het van belang, meent Hafkamp, dat gemeenten, scholen, welzijnsorganisaties, politie en justitie met dergelijke gegevens aan de slag gaan. „Langs elkaar heen werken lost niets op. Het Rijk moet daarom ook meer mogelijkheden bieden om flexibel om te gaan met budgetten. Er zijn nu te veel verschillende subsidieregelingen.”
Daarnaast realiseert Hafkamp zich dat niet van de een op de andere dag een probleemwijk verandert in een prachtwijk. „Van groot belang is bijvoorbeeld de aanwezigheid van goede leraren op de scholen, kundige hulpverleners, ervaren agenten. Maar juist die houden het liever voor gezien in een achterstandswijk. Voor hen moet het weer aantrekkelijk zijn om aan de slag te gaan op deze plaatsen, waar ze het meest nodig zijn. Soms is dat een centenkwestie. Een school kan bijvoorbeeld betere en dus duurdere docenten niet betalen. Dat is jammer.”
Softer
Een mooi voorbeeld van het leren van elkaar noemt Hafkamp de manier van omgaan met probleemwijken in Antwerpen. Daar paste men de dwingende aanpak van Rotterdam om mensen aan een baan of opleiding te helpen, wat ’softer’ toe. „Inwoners kregen daar een aanbod, dat op hun situatie was toegespitst. In Rotterdam verplichtte de gemeente mensen tot voor kort nog. Het gevolg: er kwam verzet. Sinds de methode uit Antwerpen wordt gebruikt, zijn de resultaten beter. „De komst van hulpverleners wordt als positief beschouwd. Dat is het begin van verbetering.”
De conferentie in Rotterdam is de eerste in haar soort. Volgend jaar organiseert het European Urban Knowledge Network, het samenwerkingsverband dat geleid wordt door Nicis, een vervolgbijeenkomst in Zweden. Hafkamp: „Het gezamenlijk nadenken over probleemwijken is nuttig. Maar we moeten nuchter zijn: steden zullen altijd blijven kampen met dit soort ontwikkelingen. De veertig prachtwijken, zoals minister Vogelaar die heeft aangemerkt, zijn het topje van de ijsberg. Stel dat daar alle problemen zijn opgelost, dan dienen zich weer nieuwe aan. De winst is dat Europese landen van elkaar kunnen leren welke aanpak succesvol is.”