Liberale protestanten zijn failliet
De oudtestamenticus dr. E. Talstra zei tijdens de jaarlijks predikantenconferentie van het Confessioneel Gereformeerd Beraad dat het met de ideeën van liberale protestanten gedaan is. Dat klinkt goed, maar is eigenlijk niets nieuws.
Theologie die vertelt dat „alles wat wij over boven zeggen van beneden komt”, is op sterven na dood. Het faillissement van een bank valt meestal te betreuren. Over het bankroet van de moderne, protestantse theologie hoeft niemand verdriet te hebben.Laat niemand zich opgelucht voelen. Er zijn minstens drie redenen om zich zorgen te maken. In de eerste plaats over de bedenkers van de liberale ideeën. Knallend klinken namen van ketters soms over de rand van de kansel of door het catechisatielokaal. Afwijzend. Dat is terecht voor zover het leerstellige ideeën betreft. Maar bestaat er nog iets anders dan afkeer? Leeft er mededogen met de mens achter de dwaling? Zorg over de ziel van wie het boek van de Bijbel te buiten gaat?
Er is een tweede reden om zich zorgen te maken. Met Talstra valt vast te stellen dat er sprake is van opbloei van wat hij typeerde als „de belevingskant van de religie.” Dat klinkt goed. De Geneefse hervormer Johannes Calvijn zegt ergens: „Niemand neemt ooit ernstig de toevlucht tot de barmhartigheid van God, dan hij die getroffen werd door de bedreigingen van God, en vreest voor het vonnis van de eeuwige dood.” Wie echter streeft naar ervaring buiten het Woord zit ernaast.
Het liberale protestantisme mag dan door Talstra failliet verklaard zijn, daarmee is de postmoderne cultuur nog geen verleden tijd. Individualisme, pluralisme en onzekerheid tieren nog welig. Zo bepleitte dr. G. J. D. Dingemans enkele jaren geleden ruimte voor individualistische ”ietsisten” die in kleine, alternatieve geloofsgemeenschappen tot bloei zouden kunnen komen. Vandaar de toename van rituele spreuken en om de hals gehangen medaillons van een beschermengel.
Het iets beleven bij godsdienst lijkt op te bloeien. Maar daarmee is het individualisme nog geen verleden tijd. De kerk verbrokkelt steeds meer. Zoals een molecuul uiteenvalt in diverse atomen. Een poging om binnen een lokale gemeente gestalte te geven aan de gemeenschap van het ene lichaam kan gemakkelijk overkomen als bemoeizucht of opdringerigheid. Mensen vatten contact zomaar op als aantasting van individuele vrijheid, persoonlijke rechten of tradities.
De interesse voor godsdienst gepaard met gevoel, beleving, ervaring en emotie groeit. Maar die toenemende interesse doet mensen niet terugkeren tot de gereformeerde religie die in de tijd vóór de Franse revolutie althans formeel de toon aangaf. Dr. E. S. Klein Kranenburg constateerde een aantal jaren geleden dat mensen afwillen van „de belerende domineeskerk die vanaf de preekstoel zegt wat te doen en te geloven.” Zo neemt het vooral gevoelsmatig ’geloven’ buiten de kerk toe.
De belevingskant van de religie ondervindt grotere belangstelling. Maar daarmee is het postmoderne hedonisme nog geen verleden tijd. Ook christenen hebben de consumptieve, postmoderne atmosfeer ingeademd. Dat leidt gemakkelijk tot kritiek op de proclamatie van het Evangelie. „Niet al dat wettische! Ik wil weten of ik in de hemel kom!” Wie voor- en nadelen van religieuze ontwikkelingen wil inschatten, dient op de hoogte te zijn van de kenmerken van de heersende cultuur.
Er bestaat ten slotte nog een reden om zich zorgen te maken. Bijbelvaste gereformeerden hebben weet van de noodzaak het geloof te beleven. Maar zij kunnen de actuele ontwikkelingen zo op een afstand beschouwen. Met afschuw voor het kwade, maar zonder mededogen met een zondaar. En zonder bereidheid om rekenschap af te leggen van de hoop die in hen is. Persoonlijk. Omdat de leer nooit geloofsleer werd. Moet dat eigenlijk niet de eerste reden tot zorg zijn?