Over het lezen van oude boeken
Een bezoek aan de boekhandel werkt soms nogal deprimerend: al die hoge stapels, elke week wisselend… Steeds weer nieuwe, hoopvolle probeersels van schrijvers uit binnen- en buitenland, van gevestigde auteurs en beginnelingen.
Wie schrijft, die blijft - dat gold misschien vroeger, maar vandaag is de blijvende waarde van het geschreven woord behoorlijk gedevalueerd. Nooit eerder was de omloopsnelheid van boeken zo hoog, nooit eerder werden er zo veel boeken verkocht, nooit eerder werden ze zo snel weer vergeten.Bij al dat geweld zou je bijna over het hoofd zien dat er ook nog oudere boeken bestaan, boeken die zich al bewezen hebben, boeken die vaak veel meer de moeite waard zijn dan de snelgeschreven, snelgelezen en snelvergeten teksten die per dozijn tegelijk op de markt gebracht worden.
Het is niet goed om nooit eens kennis te nemen van iets nieuws, door te zeggen „Het oude is beter.” Zo’n houding vervreemdt snel van de dagelijkse werkelijkheid, en dat kan niet de bedoeling zijn. Maar het is ook niet goed om nooit eens een oud boek te lezen. Eigenlijk moet je het om en om doen, schrijft C. S. Lewis: tegenover elk nieuw boek dat je leest, moet je ook een oud boek lezen. En als je dat niet ziet zitten, doe dan ten minste tegenover elke drie nieuwe boeken één oud boek.
Elke tijd maakt immers zijn eigen specifieke denkfouten, en daarom hebben wij allemaal boeken nodig die de karakteristieke fouten van onze eigen tijd corrigeren. „Niet dat er iets magisch aan het verleden is. Mensen waren niet slimmer dan ze nu zijn, ze maakten evenveel fouten als wij. Maar niet dezélfde fouten.”
Het verleden als correctiemiddel dus. Maar er is ook nog iets anders: wie veel oude boeken leest, uit alle perioden van de kerkgeschiedenis, ontdekt iets merkwaardigs. Ondanks alle grote verschillen in stijl, in manier van denken, in standpunten zelfs, is er iets wat alle christelijke schrijvers verbindt. Wie veel oude boeken leest, zegt Lewis, ziet ineens weer de boventijdelijke waarheid en eenheid van het christendom, dwars door alle verdeeldheid heen.
Reden genoeg dus om eens een wat ouder boek ter hand te nemen. Onlangs las ik ”Een meisje als Lientje” van de protestants-christelijke schrijfster Jacoba M. Vreugdenhil, en dat boek was in allerlei opzichten de moeite waard. Misschien is het een wat ouderwets verhaal, misschien ook een tikje sentimenteel. Maar iedereen die beweert dat de christelijke literatuur vandaag zo veel meer te bieden heeft dan vroeger, laat daarmee zien dat hij weinig weet van alles wat vorige generaties ons hebben nagelaten. Jacoba Vreugdenhil kan zich -net als haar tijdgenoten Rie van Rossum, Dingeman van der Stoep, Anne de Vries, C. Rijnsdorp en anderen- met gemak meten met Janne IJmker en Els Florijn. Misschien schrijft ze zelfs beter.
Wat me opviel, is de uiterst doordachte, evenwichtige, door en door gereformeerde strekking van het verhaal. Zo’n Jacoba Vreugdenhil is een gewone, synodaal gereformeerde schrijfster zonder theologische opleiding. Maar ze durft uitdrukkelijk over zonde en zondigheid te schrijven, en dan niet op een goedkope manier, maar zó dat in haar verhaal de noodzaak van genade en verlossing echt zichtbaar wordt. Haar Godsbeeld en mensbeeld, daar kunnen alle christelijke en reformatorische schrijvers die vandaag de markt bestormen, veel van leren.
Ook daarom is het goed om oude boeken te lezen: ze geven je een maatlat voor de hedendaagse geloofsbeleving, een norm waarlangs alle ongemerkte verschuivingen in Godsbeeld en mensbeeld des te meer opvallen. In die zin bepaalt zomaar een boek van zomaar een tamelijk onbekende christelijke schrijfster van een halve eeuw geleden je bij de kern van het christendom, en bij je eigen ongemerkte afwijkingen daarvan.
Reageren aan scribent? beeldenstorm@refdag.nl.