Vol op de rem in dichte mist
De datum staat onuitwisbaar in zijn geheugen gegrift. Maandag 17 maart 2003. Rond acht uur ’s ochtends veroorzaakt buschauffeur Gerrit Barten in dichte mist een kettingbotsing op de A30 bij Barneveld. De chauffeur van de eerste auto waar zijn dubbeldekker achterop botst, overlijdt aan de gevolgen van de aanrijding. Barten wordt dood door schuld ten laste gelegd. Het levert hem een werkstraf van 240 uur, een voorwaardelijke celstraf en twee jaar rijverbod op. „De straf is achter de rug, maar het schuldgevoel blijft.”
In zijn woning in Scherpenzeel blikt Barten (31) terug op de dramatische gebeurtenis die zowel voor anderen als voor hemzelf vergaande gevolgen had. Op sommige momenten tijdens het gesprek komen de emoties duidelijk naar boven. Ook vijf en een half jaar na dato laat het hem niet onberoerd als de feiten van toen opnieuw de revue passeren. „Ik weet nu al dat ik de komende nacht wakker zal liggen van dit gesprek”, zegt hij. Toch is hij bereid zijn verhaal te doen, om daarmee aandacht te vragen voor een minder belichte kant van dodelijke verkeersongevallen.In 1996 begint Barten, met een lts-diploma op zak, zijn loopbaan als monteur bij een busonderneming. Enkele jaren later haalt hij zijn groot rijbewijs, waarna hij in 1999 binnen het bedrijf de overstap maakt naar de functie van chauffeur. Scholierenvervoer vormt een vast onderdeel van zijn programma. Regelmatig legt hij ook grotere afstanden af. „Ik reed bijvoorbeeld 24 uursritten naar Parijs. Dan vertrok ik ’s ochtends vroeg. In Parijs had ik acht, negen uur rust en daarna reed ik terug. Ik was ook wel eens een hele week weg met een groep. Engeland, Frankrijk, Tsjechië, Polen, Oost-Duitsland; ik ben in heel wat landen geweest.”
Barten geniet van de vrijheid die hij als chauffeur op een touringcar ervaart. Af en toe maakt hij echter ook gevaarlijke situaties mee. „Ik reed gemiddeld 100.000 kilometer per jaar. Een aantal keren heb ik een ongeluk kunnen voorkomen. Dan zag ik bijvoorbeeld de auto’s op de linkerbaan voor me remmen. Een automobilist die mij inhaalde en ondertussen zat te bellen, had dat niet in de gaten. Ik vergrootte de afstand tot mijn voorganger, zodat de automobilist die langs mijn bus reed gemakkelijk naar rechts kon uitwijken, als hij even later ineens op de rem moest trappen.”
Eenmaal komt Barten met een touringcar vol ouderen op een plek waar net een ernstig ongeval heeft plaatsgehad. „Op een dijk langs de Maas gebaarde een vrouw dat ik moest stoppen omdat er iets was gebeurd. Toen ze besefte dat er een kind bij betrokken was, durfde ze niet verder te gaan kijken. Er bleek een jongetje van twee jaar onder een buurtbus te zijn beland. Ik was er als eerste bij en legde het hoofd van het jochie voorzichtig op mijn schoot. Hij zakte weg, maar kwam daarna nog even bij. „Mama”, fluisterde hij, waarna hij opnieuw wegzakte. Vlak voordat de politie hem van mij overnam, voelde ik dat hij al bijna geen hartslag meer had. Hij is ter plekke overleden.”
Terwijl de hulpdiensten hun werk doen, kruipt Barten weer achter het stuur van zijn bus. „Al die oude mensen zaten gigantisch te huilen. Zo’n gebeurtenis grijpt je aan. Maar ik heb er niet heel lang last van gehad, waarschijnlijk doordat ik er alleen indirect bij betrokken was. Ik zag het ongeluk niet gebeuren.”
Andere bus
Vanwege een virusziekte is Barten net twee weken thuis geweest, als hij op een maandag in maart 2003 in alle vroegte weer naar zijn werk gaat. „Ik zou voor het eerst op een andere bus rijden, maar toen ik die startte, liep het toerental veel te snel op. Daarom besloot ik mijn oude dubbeldekker nog maar een keer te pakken. Die had problemen met de rem. Ik merkte meteen dat die nog niet was gerepareerd, maar reed er zonder er verder goed bij na te denken toch mee weg.”
Hij haalt onder meer in Oosterhout en Kesteren scholieren op om hen naar het Van Lodensteincollege in Hoevelaken te brengen. Van de 74 zitplaatsen in zijn dubbeldekker zijn er 63 bezet. „Het was de hele ochtend al wat mistig, maar het zicht was niet heel slecht. Op de A30 bij Barneveld haalde ik rond acht uur een vrachtwagen in. Direct daarna werd de mist dichter. Ter hoogte van de afslag Harselaar zag ik voor me ineens alleen nog maar mistachterlichten. Ik ging vol op de rem staan, maar kon de voertuigen vlak voor me niet ontwijken. In een flits zag ik een Volkswagen Sharan en een andere, veel kleinere auto. Ik dacht: Die eerste kan het meeste hebben. Daar reed ik achterop.”
De dubbeldekker raakt vervolgens nog acht andere auto’s. In totaal raken veertien voertuigen bij de kettingbotsing betrokken. Enkele mensen raken gewond. „De voorruit van de bus versplinterde helemaal en viel er op het laatst uit. Het eerste wat ik zag toen ik uitstapte, was een totaal verkreukelde auto. Daarin bleek achteraf de man te zitten die het ernstigst gewond was geraakt. Hij had geen gordel om en was met het gezicht op het stuur geslagen.”
Politie, brandweer en ambulance zijn snel ter plekke, herinnert Barten zich. „Een ambulanceverpleegkundige informeerde hoe het met mij ging, maar ik had alleen aandacht voor de leerlingen die inmiddels de bus uit waren gekomen. Niemand keek naar hen om. Pas toen ze veilig achter een lint stonden, liet ik me door de verpleegkundige onderzoeken. Ik deed mijn schoen uit en m’n voet, die had vastgezeten achter het koppelingspedaal, werd meteen twee keer zo dik.”
Na verloop van tijd arriveert een collega van Barten die de scholieren met een andere bus naar school brengt. „Zij werden daar opgevangen, kregen iets te drinken en zijn daarna meteen met dezelfde bus naar huis gebracht. Een dag later kwamen er mensen van Slachtofferhulp op school. De meeste leerlingen hadden het ongeluk totaal niet zien aankomen. Sommigen beseften pas wat er was gebeurd toen de bus tot stilstand was gekomen.”
Gips
In het ziekenhuis blijkt Bartens middenvoetsbeentje gebroken. Met zijn voet in het gips komt hij thuis te zitten. Elke dag belt hij naar de zaak om te horen of er iets bekend is over het zwaargewonde slachtoffer, een vader van een paar jonge kinderen. „Hij is de eerste dag meteen ’s middags geopereerd. Woensdag hoorde ik dat hij vocht bij de hersenen had gekregen. Ik weet nog dat ik toen tegen mijn vrouw zei: Ik heb iemand doodgereden.”
Donderdag is de situatie van het slachtoffer nog steeds kritiek, maar vrijdagavond krijgt Barten te horen dat die inmiddels is gestabiliseerd. „De volgende ochtend belde mijn baas echter om te zeggen dat de man was overleden, vrijdagmiddag al. Na het bericht van een dag eerder kwam die klap extra hard aan. Ik was helemaal verdoofd.”
Het liefst wil hij de begrafenis van het slachtoffer bijwonen om zijn medeleven te tonen. „Maar mijn baas vond dat niet verstandig, omdat ik daar met mijn voet in het gips als de chauffeur van de bus zou worden herkend. Mijn vrouw ging wel met hem mee. Achteraf hebben we begrepen dat de echtgenote van het slachtoffer haar aanwezigheid heeft gewaardeerd. Toen speet het me extra dat ik zelf niet was meegegaan.”
De week daarop organiseert de politie in samenwerking met Slachtofferhulp Nederland een bijeenkomst voor alle betrokkenen bij de kettingbotsing, waar de politie onder meer een voorlopige reconstructie geeft. „Mijn baas wilde niet dat ik daarheen zou gaan. Later hoorde ik dat de vrouw van het slachtoffer op die bijeenkomst heeft gezegd dat ze het jammer vond dat ze nog niets van de chauffeur had gehoord. Maar de politie had nadrukkelijk tegen mij gezegd dat ik niet rechtstreeks contact met haar mocht opnemen. Na enige tijd heb ik haar wel een brief gestuurd. Nog steeds zijn er af en toe momenten dat ik aan haar denk.”
Ongeveer vier weken na het ongeval legt Barten een officiële verklaring over de toedracht van het ongeval af. „De politie behandelde me correct. Ze vroeg eerst of ik ertoe in staat was. Daarna werd er proces-verbaal opgemaakt.” Vervolgens blijft het lange tijd stil. „Het was een ingewikkelde zaak, waarbij een groot aantal auto’s was betrokken. Alles moest goed worden gereconstrueerd. Maar één ding was duidelijk: ik was de veroorzaker van alles en zou als zodanig worden veroordeeld.”
Slikken
Zodra het gips van zijn voet af is, meldt Barten zich op de zaak. „Ik heb die dag eerst ergens een klein busje opgehaald. De volgende dag zat ik weer op een grote bus. Dat was wel even slikken. Het eerste halfuur, toen er nog geen passagiers in zaten, was ik heel gespannen. Daarna ging het beter. Eind van de week reed ik alweer naar Polen om een groep arbeiders op te halen. Na een week had ik de Betuwse leerlingen in de bus die het ongeval hadden meegemaakt. Ze waren blij dat ik er weer was, hebben me nooit iets verweten. In de eerste week dat ik thuiszat, had ik ook een fruitmand van hen gekregen, evenals van de school.”
Het duurt tot september 2004 -Barten zit dan al weer anderhalf jaar op de bus- voordat hij als veroorzaker van de kettingbotsing op een zitting van de Arnhemse rechtbank moet verschijnen. De officier van justitie neemt het de buschauffeur kwalijk dat hij te hard de mistbank is ingereden. Barten zelf heeft niet het idee dat hij op dat moment onverantwoord hard reed, al staat de exacte snelheid hem niet bij. „Een jongen die op de eerste bank achter de deur van de bus zat en als een van de weinigen het ongeluk zag aankomen, zei later dat de snelheidsmeter precies op 70 stond toen ik ging remmen. Dat had hij gezien. Maar de tachograaf gaf aan dat ik met 95 kilometer per uur op die auto was ingereden. Dat is het gegeven waarop de rechter mij beoordeelde.”
Wat Barten zichzelf achteraf het meest kwalijk neemt, is dat hij die ochtend op pad ging met een bus waarvan de rem niet goed werkte. „Ik had die bus moeten laten staan, toen ik merkte dat de rem nog niet was gerepareerd, en een andere moeten pakken.”
Papier prikken
De chauffeur hoort tijdens de zitting 240 uur werkstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een rijontzegging van een jaar tegen zich eisen. Bij de uitspraak, enkele weken later, is hij niet aanwezig. „Dat kon ik niet aan. Ik belde na afloop de rechtbank en hoorde dat de uitspraak conform de eis was. Toen ik de papieren later thuis kreeg, bleek dat niet te kloppen. Ik kreeg een algehele rijontzegging van twee jaar, in plaats van een jaar. Ik mocht geen auto rijden, geen brommer, zelfs geen Spartamet.”
Barten heeft gemengde gevoelens bij de strafmaat. „Aan de ene kant voelde ik me schuldig, aan de andere kant had ik het idee dat ik niets aan het ongeluk kon doen. De uitspraak liet ik gewoon over me heen komen. Ik besloot meteen niet in hoger beroep te gaan. Ten opzichte van de nabestaanden van het slachtoffer vond ik dat ik dat niet kon maken.”
De rechterlijke uitspraak is voor Bartens werkgever aanleiding een ontslagprocedure te starten. Vlak voordat de arbeidsovereenkomst op 1 november 2004 wordt beëindigd vindt de chauffeur ander werk als monteur bij een bedrijf in de buurt. In de eerste periode neemt hij regelmatig vakantiedagen op om zijn werkstraf te voldoen. „Onder toezicht van de reclassering werkte ik in Ede in de groenvoorziening en moest ik papier prikken. De meeste jongens kwamen daar vanwege openbare geweldpleging. Het waren heel gewone jongens, maar ze waren zich een keer te buiten gegaan.”
Helemaal stijf
Op 1 december 2006 haalt Barten zijn rijbewijs op bij de rechtbank in Arnhem. De straf zit erop. Maar de ervaring van die mistige maandagochtend is onuitwisbaar. „Het bedrijf waar ik nu werk ligt aan een drukke weg. Het gebeurt wel eens dat twee auto’s op straat elkaar raken. Als ik dat hoor, sta ik even helemaal stijf. Dan komt alles terug. Vaak schrik ik dan ook de nacht daarna een keer wakker en zie ik alles weer voor me.”
Hij weet niet of hij ooit nog weer als chauffeur zou willen werken. „Ze zeggen wel eens: Eens chauffeur, altijd chauffeur. Soms begint het inderdaad te kriebelen en heb ik er weer zin in een retourtje Parijs te doen. Maar met de onregelmatigheid van het werk zou ik nu meer moeite hebben. We hebben inmiddels twee kinderen, die ik nu elke dag zie. Dat is veel waard. Als chauffeur wist ik nooit hoe laat ik ’s avonds thuis zou zijn.”
Voor de verwerking van het ongeluk was Barten vooral op zichzelf en zijn naaste omgeving aangewezen, zegt hij. Hij ziet het als een voordeel dat hij zelf goed over de ingrijpende gebeurtenis kon praten. „Dat luchtte op. Ik heb er ook wel eens aan gedacht Slachtofferhulp in te schakelen, maar heb het uiteindelijk nooit gedaan. De organisatie heeft mij ook niet benaderd. Het zou goed zijn als die meer aandacht zou hebben voor veroorzakers van een ongeval. Dan heb ik het niet over mensen bij wie drank of drugs in het spel was, maar over degenen die er niets aan konden doen.”
Positief noemt Barten het pastorale bezoek dat een ouderling en diaken uit zijn gemeente hem na het ongeluk brachten en dat met gebed werd afgesloten. Vooral in het begin hield de waaromvraag hem regelmatig bezig, zegt hij. „Maar er waren ook momenten dat ik er beter in kon berusten. Er gebeurt niets voor niets, hoe moeilijk het ook kan zijn.”
Het aantal momenten waarop het ongeluk weer in zijn gedachten is, neemt af. „Het eerste jaar kwam het ’s nachts regelmatig terug. Op den duur slijt dat, maar het zal me toch altijd blijven achtervolgen. Als ik het al kwijt zou kúnnen raken, denk ik dat ik dat niet zou willen. Dat zou betekenen dat ik ook niet meer aan de nabestaanden zou denken. Hen ben ik tot op de dag van vandaag nog steeds niet vergeten.”