Pleidooi voor herwaardering zintuiglijkheid
Titel:
”Met open zinnen. Natuur, landschap, aarde” door Ton Lemaire
Uitgeverij: Ambo Amsterdam, 2002
ISBN 90 2631 743 3
Pagina’s: 359
Prijs: € 22,90. Sommige boeken verdienen het de wereld te veranderen. Omdat ze vanuit persoonlijke overtuiging dwars tegen de tirannieke trends van de tijd in een zuiver geluid laten horen. Omdat ze een stem geven aan ideeën en waarden die in de westerse wereld willens en wetens óverstemd worden, in naam van machten die onze planeet en daarmee onszelf uiteindelijk onherstelbaar zullen schaden. ”Met open zinnen”, het tiende boek van filosoof Ton Lemaire, is zo’n boek.
Lemaire (1941) doceerde cultuurfilosofie aan de Universiteit van Nijmegen. Nadat hij werd afgekeurd wegens burn-out vertrok hij naar de Dordogne in Frankrijk, waar deze „buitenmens en boekenwurm” nu ruim tien jaar woont, de laatste vijf jaar alleen. Hij denkt erover naar de Pyreneeën te verhuizen, omdat ook in Frankrijk sirenes en straaljagers z’n zintuigen te veel geweld aandoen.
”Met open zinnen” begint als een lofzang op de schoonheid van onze planeet. Lemaire laat zich kennen als een man die zich tegelijk argeloos en hartstochtelijk openstelt voor de natuur in al haar uitingen. De keerzijde van de lofzang is vanaf het begin de heftige aanklacht tegen een maatschappij die in de houdgreep van kapitalisme en technologie zit. Daarnaast is dit boek een grondige filosofische studie over de betekenis van zintuiglijkheid, uitmondend in een ”filosofie van de aarde”.
Pretpark
Lemaire is ervan overtuigd dat de huidige cultuur die zintuiglijkheid onverantwoord ver heeft ingeperkt en verminkt. Dat lijkt een gewaagde aanname. Nooit eerder kwamen de zinnen immers meer aan hun trekken dan op dit moment. Volgens recente publicaties verandert Nederland in hoog tempo in een pretpark. Dankzij de welvaart reizen we er met z’n allen rusteloos op los, voortdurend op jacht naar zon, zee en sneeuw. Overal dreint of dreunt muziek, en de alomtegenwoordige reclame probeert van mensen louter ”consumensen” te maken, constant in beweging, constant informatie inwinnend en uitwisselend, zo snel mogelijk, bij voorkeur per computer en via het knuffelbeest van de 10-plusser, de mobiele telefoon.
Lemaire signaleert deze verschijnselen, maar beschouwt ze juist als hét bewijs dat we vervreemd zijn van de zuivere zintuiglijkheid. De jacht op steeds sterkere prikkels gaat namelijk perfect samen met technologie en materialisme. Lemaire spreekt van een krampachtige plicht tot permanente euforie, die wel eens een masker zou kunnen zijn voor innerlijke leegte en rusteloosheid, en misschien zelfs heimelijke wanhoop.
Kunstmatig milieu
In zijn boek gaat de auteur uit van een fundamentele tegenstelling. Zien we onze omgeving als een wereld buiten ons die we naar eigen behoefte en inzicht onbeperkt kunnen beheersen en exploiteren? Of erkennen we dat we deel uitmaken van ”de natuur”, en benaderen we haar daarom met respect en verantwoordelijkheid? In onze geïndustrialiseerde wereld gebeurt het eerste. Met dank aan vooral het natuurwetenschappelijk denken wordt de wereld geamputeerd van wat duurzaam in haar is. We leven grotendeels in het kunstmatige milieu van de grote steden, waar stilte en donker bijna zijn verdwenen.
De grote levensovertuigingen lijken weliswaar te hebben afgedaan, maar er is wel degelijk nog een ideologie. Het is de mondialisering die zich ontpopt als de nieuwe heilsleer, met ”Groei!” als drijvende kracht. Lokale en regionale landschappen worden genivelleerd en geüniformeerd. Terecht stelt Lemaire dat dit proces door de tv en internet wordt versterkt: er ontstaat een verdubbelde werkelijkheid, waardoor mensen vervreemden van de zintuiglijke natuur en het historische (cultuur)landschap. Hij noemt het delocalisering, omdat oude, bezielde plaatsen wijken voor onpersoonlijke en dus verwisselbare.
Gerafelde vlag
Is Lemaire een doemdenker? Nee. In de eerste plaats valt niet te ontkennen, dat de ”blokkerisering” (als Nederlandse variant van de ”mcdonaldisation” inderdaad onstuitbaar oprukt. En het Groene Hart van Nederland, om maar een concreet punt te noemen, is nog slechts een gerafelde vlag die de versnipperde en aangeharkte lading allang niet meer dekt. Voor veel beleidsmakers is landschap er voor industriecomplexen en huizen, asfaltwegen en spoorlijnen. Als er dan nog wat overblijft, kan er mooi een vakantiepark worden aangelegd, met wat bewegwijzerde wandel- en fietsroutes eromheen, zodoende de laatste ’oases’ overleverend aan het toerisme.
In de tweede plaats is ”Met open zinnen” niet alleen een klaagzang, met de naald in de oude vertrouwde groef van de cultuurkritiek, maar biedt het ook nieuwe perspectieven. Ik moet overigens bekennen dat ik de aanklacht -want dat is een beter woord- met honderd procent instemming heb gelezen. Sommige boeken zou je zelf geschreven willen hebben. Dat ligt niet alleen aan de boodschap van het betoog. Lemaire heeft een heldere, persoonlijke stijl van schrijven, waardoor je je als lezer 359 bladzijden lang geen moment verveelt.
Dwarsverbanden
De filosoof (die van zichzelf zegt dat hij scherpe zintuigen en een gevoelig zenuwgestel heeft) heeft bovendien de ramen wijdopen. Zo legt hij geregeld interessante dwarsverbanden met de literatuur, de muziek en de schilderkunst.
Hoofdstukken als ”Zintuiglijkheid en geschiedenis” en vooral ”Naar een spiritueel naturalisme” zijn te lezen als essays over de ontwikkelingsgang van de kunst, steeds met het oog op de verhouding tussen mens en natuur. De kunst is immers het domein bij uitstek waar de zintuiglijkheid van de wereld met vreugde wordt beleefd. Lemaire waardeert Cézanne en Marc, is voorzichtig over Kandinsky, maar kwalificeert het latere werk van Mondriaan als „sereen maar bloedeloos”, omdat de tastbare werkelijkheid er totaal uit verdwenen is.
Lemaire is niet lovend over de rol van het Joden- en christendom. Zij creëerden afstand tussen de mens en de natuur. Omdat God als de alleen Heilige werd beschouwd en de natuur van goddelijkheid werd ontdaan, lag de weg open naar een beschouwing van de natuur als ”natuur-voor-ons”, en daarmee naar een zekere natuurvijandigheid.
Hier wreekt zich dat de auteur de genoemde denkrichtingen wel erg globaal typeert. Zo schreven B. Goudzwaard en P. H. Siebe onlangs in de Waarheidsvriend dat de aarde door God aan de mens is toevertrouwd. Ze dankt haar waarde en betekenis dus niet aan ons. Een benadering van de schepping vanuit de mens alleen schiet zonder meer tekort. Ook laakten zij de onbegrensde oprekking van onze behoeften en het beschouwen van wetenschap en techniek als ”verlossers”.
Harmonie
Lemaire, die zich thuis voelt bij Feuerbach (”Theologie is antropologie”) en Nietzsche (”Blijf de aarde trouw”) pleit uiteindelijk voor een ”spiritueel naturalisme”: harmonie met de kosmos, liefdevolle aandacht voor de aarde, voor het kleine, eenvoudige, nabije. Zingenot is daarbij niet alleen genot van de zinnen, maar ook genot van de zin van het leven, namelijk zich zowel lijfelijk-zintuiglijk als geestelijk dankbaar bevestigd te voelen in het toebehoren tot de wereld.
Voor christenen is dat een weliswaar sympathieke, maar ook naïeve en teleurstellende remedie voor de kwalen van de hedendaagse cultuur, die feest viert op de hellingen van een vulkaan. Lemaire is zelf niet blind voor de tragiek van zijn visie. Volgens zijn ”tragisch hedonisme” valt er veel zintuiglijk te genieten op aarde, maar tegelijkertijd beseft de mens -als ”denkend dier”- dat zijn leven een ”zijn-ten-dode” is. Hoe hartstochtelijker we genieten, des te sterker is het besef van vergankelijkheid. Lemaire kiest daarom voor genieten met „bezonnen zinnen.”
”Met open zinnen” is een groots boek, respect afdwingend door argumentatieniveau, originaliteit en gedrevenheid. Het verdient een lezerspubliek dat breder is dan de eigen parochie van filosofisch geïnteresseerden. Niet in de laatste plaats verdient het een christelijk antwoord dat zich op alle genoemde punten kan meten met dit pleidooi voor natuur, landschap en aarde.