Portret en kritische spiegel van kerk en geestelijk leven
Titel:
”De kerk van mijn vader”
Auteur: dr. C. A. van der Sluijs
Uitgeverij: Groen, Heerenveen, 2001
ISBN 90 5829 252 5
Pagina’s: 76
Prijs: € 10,21. Dr. C. A. van der Sluijs, hervormd-gereformeerd predikant te Rotterdam, schreef een prikkelend boekje over kerk en geestelijk leven in de gereformeerde gezindte. Het wil een ”zoekontwerp” bieden, dat kan helpen om zicht te krijgen op en deel te krijgen aan de geestelijke waarden van een godvrezend voorgeslacht.
Met de titel ”De kerk van mijn vader” doelt de auteur op de kerk der eeuwen die Christus vergadert door Zijn Geest en Woord. Daartoe behoorde ook de (afgescheiden) kerk, die letterlijk de kerk van zijn vader was.
Hoofdstuk 1 bevat autobiografische impressies van wat het hart uitmaakt van die kerk: de bediening der verzoening, die gestalte wil krijgen in de prediking. De auteur heeft dat hart leren kennen en herkennen tijdens zijn jeugd in de Afscheiding, later bij voorgangers in de Hervormde Kerk en elders.
Volgende hoofdstukken beschrijven hoe dit hart naar de Schrift de gestalte van de kerk bepaalt: de kerk als weduwe, als vrouw van het Lam, als bruid en als moeder. Persoonlijke herinneringen en kerkhistorische doorkijkjes geven nadere inkleuring.
Het portret vormt tegelijk een kritische spiegel: de geschetste trekken zijn onmisbaar voor de kerk van vandaag. Confrontaties met de huidige crisissituatie in de kerk geven het boek een actuele toespitsing. De auteur signaleert een geestelijke leegte in de kerk, die deels vrucht is van inhoudsloos gekeuvel op tal van kansels in een tijd die „weergaloos Woordarm” is.
De remedie daartegen is de „levende traditie”, waarin Gods Geest zorgt voor de overdracht van Gods Woord de geslachten door. Dat gebeurt waar de prediking werkelijk bediening der verzoening is: een „Woordgebeuren” met profetische ernst, priesterlijke bewogenheid en koninklijke waardigheid.
In uiterst verzorgde stijl en met sprekende, wel eens wat romantiserende beelden schetst de schrijver dit gebeuren naar inhoud, karakter en vrucht. In dat kader zegt hij prachtige dingen over onder andere het leven uit de beloften van het Evangelie, het blijvend zondaar zijn, de relatie tussen bediening der verzoening en rechtvaardiging van de goddeloze, rechtvaardiging en heiliging in prediking en christelijk leven.
Scherp is zijn typering van veel gemeenteopbouw die zonder ooit met Christus gestorven te zijn toch „een beetje figuur” wil geven aan de kerk (blz. 37).
Wie prikkelt, roept ook tegenspraak op. Hoe staat het met de noodzaak van theologisch verantwoorde prediking, als bij minimale Schriftuitleg soms toch een maximale aanwezigheid van de Geest wordt ervaren onder de bediening van een gezalfde prediker? (blz. 17, 50 en volgende) De hier aangeduide verhouding tussen Woord, kerk en confessie zal niet alleen bij afgescheidenen op weerstand stuiten (blz. 19-23).
Dat in afgescheiden kerken „altijd enkele dogmatische bepalingen en inperkingen het karakter van zo’n kerk uitmaken” (blz. 23), is een pijnlijke misser in een lezenswaardig boek.