Unilever overleefde spagaat in WO II
De Tweede Wereldoorlog heeft multinationals voor grote problemen geplaatst. Met een voet op Britse bodem en een voet in nazi-Duitsland zat het Brits-Nederlandse voedingsmiddelenconcern Unilever in een haast onmogelijke spagaat. Door een goede voorbereiding en door handig in te spelen op nieuwe omstandigheden, kon het concern de oorlog overleven.
In zijn boek ”International Business and National War Interests. Unilever between Reich and Empire”, neemt Ben Wubs van de Erasmus Universiteit Rotterdam het optreden van Unilever in oorlogstijd onder de loep. „Unilever, destijds een van de grootste bedrijven van Europa, was zowel in Engeland als in Duitsland heel sterk aanwezig”, zegt Wubs. „Dat is een heel confronterende positie. Hoe ga je daarmee om als bedrijf?”De basisproducten van Unilever waren vetten, nodig voor het overleven van de bevolking in zware tijden, en zeep tegen infecties. In dit pluspunt lag meteen een grote bedreiging voor het concern: het was in de oorlog vanwege de geallieerde blokkade voor Europa steeds lastiger om aan de grondstoffen olie en vetten te komen. Het grootste gedeelte daarvan kwam namelijk van ver weg, uit Azië, Afrika en Noord-Amerika.
Ook bestond de kans dat Unilever geliquideerd zou worden door de Duitse machthebber. „Volgens de naziwetgeving kon het concern als een Joods bedrijf gedefinieerd worden”, zegt Wubs. „Dat komt omdat het bedrijf Joodse bestuursleden had.” De plannen om van het bedrijf een Duits syndicaat te maken gingen uiteindelijk niet door.
Unilever, dat in totaal in zo’n veertig landen aanwezig was, nam een uitgekookt pakket aan maatregelen om alle bedreigingen het hoofd te bieden. Het bedrijf sloeg heel veel grondstoffen in en al in 1938 zette het holdings op in Zuid-Afrika, waar het overzeese vermogen werd ondergebracht. Zo kon Duitsland nooit over die bezittingen beschikken.
Tijdens de oorlog schakelde het bedrijf over op andere grondstoffen en veranderde het zijn recepten voor voedingsmiddelen. Ook zocht het concern contact met de hoogste Duitse ambtenaren en had het veel politieke contacten, zegt Wubs. „Unilever kreeg door zijn grootte een eigen rijkscommissaris, net als Nederland Seyss-Inquart kreeg. Doordat het bedrijf die voor zijn karretje wist te spannen, werkte dat in zijn voordeel”, meent Wubs.
In tegenstelling tot bedrijven als het destijds kleinere Philips en het eveneens grote Shell, die hun zetel vlak voor het uitbreken van de oorlog verplaatsten naar Curaçao, koos Unilever ervoor om steun te zoeken bij Engeland. „Het bedrijf ondersteunde de Nederlandse regering in ballingschap met geld en menskracht”, aldus Wubs. „Unilever had internationale topmensen in dienst, die de regering gingen adviseren.”
Al met al slaagde Unilever erin met een aangepaste structuur te blijven produceren in zowel Nederland, Engeland als Duitsland. Van de circa 5000 werknemers in Nederland zijn er bijgevolg weinig naar Duitsland gestuurd om daar als arbeider te worden gebruikt.
Aan het Engelstalige boek, dat nu ook in Nederland verschijnt, is vijf jaar gewerkt. Unilever noemt het onderzoek in een reactie „evenwichtig.”