„Kerk schuldig aan verandering maatschappij”
De kerk in Nederland is niet in staat geweest om een helder en getrouw getuigenis van de liefde van de hemelse Vader over te dragen in de maatschappij. Ze is daarom mede schuldig aan de grote veranderingen in de maatschappij van de afgelopen decennia. Haar verscheurdheid is een schrijnend teken van het feit dat ook de kerk tot op het bot geraakt is door alle maatschappelijke ontwikkelingen.
Dat schrijft de Appelkring kerkelijk belijden in de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) in een getuigenis dat dinsdag bezorgd wordt bij de scriba’s van alle gemeenten en wijkgemeenten in de PKN. Aan de Appelkring nemen de Confessionele Vereniging, de Vereniging Confessioneel Gereformeerd Beraad, de Gereformeerde Bond, de Stichting Evangelisch Werkverband en de Stichting Vrienden van dr. H. F. Kohlbrugge deel. Het appelschrift heeft, naar aanleiding van de gelijkenis van de verloren zoon en de wachtende Vader uit Lukas 15, als titel meegekregen ”De Vader wacht!”In het getuigenis wordt de ontwikkeling in onze cultuur geschetst sinds de Tweede Wereldoorlog. „Na de Tweede Wereldoorlog bleef Europa gedesillusioneerd achter. Steden lagen in puin. Ook hárten lagen in puin: Hoe kon de Holocaust plaatshebben? Kun je na Auschwitz nog in God geloven? Veel Nederlanders hebben vanwege die vragen de kerk verlaten. Het geloof in een persoonlijke God nam verder af. Daarmee nam de crisis inzake het gezag en de waarden en normen toe.”
In de jaren zestig kwamen grote economische en industriële veranderingen aan het licht. „In slechts enkele jaren stortten de traditionele zuilen in. De overheid nam steeds meer taken over die vanouds door de kerken werden vervuld. Zo kreeg zij steeds meer invloed op het maatschappelijke leven. Ons land werd een verzorgingsstaat. Gezag van overheid, ambtsdragers en ouders riep weerstand op. Tegelijk had in de jaren zestig ook de seksuele revolutie plaats, waardoor het ene na het andere taboe in snel tempo werd opgeruimd.”
Volgens de organisaties hebben al deze ontwikkelingen „onze eeuwenlang door het christelijk geloof gestempelde samenleving” radicaal van karakter doen veranderen. De samenleving is op drift geraakt en volgens de schrijvers van het appel is er sprake van een gezags- en een geloofscrisis. „Was de rebellie ten diepste niet gericht tegen de hemelse Vader? Herkennen wij in de verloren zoon niet het hedonistische levensgevoel van onze dagen?”
„Als kerk voelen we pijn en schuld. We zijn kennelijk niet in staat geweest om een helder en getrouw getuigenis van de liefde van de hemelse Vader over te dragen. Ook de kerk is tot op het bot geraakt door alle maatschappelijke ontwikkelingen. Haar verscheurdheid is daarvan een schrijnend teken.”
Volgens de schrijvers van het stuk is er hoop „voor een vaderloze en in menig opzicht ontspoorde samenleving. Wij geloven dat er hoop is voor verloren zonen en dochters, die zich eerlijk de spiegel van het grote gebod voor laten houden. We geloven dat er hoop is voor hun kinderen en kleinkinderen, die nooit over de Vader hebben gehoord. Hier liggen nieuwe kansen voor de kerk.”
„Aan de kerk vandaag stellen wij de vraag: lijden wij er als kerk, als gemeente aan, dat er zo veel mensen uit ons midden zijn weggetrokken, op zoek om elders hun geluk te beproeven? Willen wij als kerk openstaan voor die verloren zonen en dochters? Vinden zij een gastvrij huis in onze gemeente?”
Het appel stelt dat het Nederlandse volk alleen toekomst heeft als het de Vader weer gaat zoeken. „Zou het in de leegte, die het nu met allerlei andere zaken vult, ten diepste die Vader niet missen? Er is een weg tot de Vader: Jezus Christus. Hij heeft de relatie met de Vader hersteld. Het Evangelie getuigt van de gehoorzaamheid van de Zoon aan Zijn Vader. Wij geloven dat het kerkelijke ambt zijn diepste oorsprong vindt in die gehoorzaamheid en het doel heeft Christus te verkondigen. Wij geloven dat de kerk door de hemelse Vader gebruikt wil worden om verloren zonen en dochters weer thuis te brengen. Dat zij niet de houding van de oudste zoon heeft aan te nemen, door in wettische dienstbaarheid vol afkeuring te spreken en te oordelen over wie afgehaakt hebben.”