Een idee voor de Wereldraad
Opkomen voor gerechtigheid, wereldwijd - de Wereldraad van Kerken zal het ook in de toekomst moeten blijven doen. De harde realiteit dwingt de oecumenische beweging er echter toe naar „nieuwe wegen” hiervoor te zoeken, meent Frans Bouwen. Hij heeft een idee.
Samen met twee anderen redigeerde Bouwen (1954) de jubileumbundel ”The Ecumenical Movement at a Crossroads” (De oecumenische beweging op een kruispunt). Het boek, dat in een beperkte oplage verscheen bij Kok in Kampen, werd vrijdagmiddag tijdens een bijeenkomst in de Nieuwe Kerk in Amsterdam overhandigd aan koningin Beatrix. De min of meer besloten bijeenkomst stond in het teken van het feit dat de Wereldraad van Kerken zestig jaar geleden in Amsterdam werd opgericht.De Engelstalige bundel is opgedragen aan de eerste secretaris-generaal van de Wereldraad, dr. Willem A. Visser ’t Hooft (1900-1985). Een Nederlander zoals die er in de geschiedenis van de oecumenische organisatie zo veel zijn geweest, schrijft dr. Samuel Kobia, de huidige secretaris-generaal. „Het tijdpad van de oecumenische geschiedenis ligt bezaaid met Nederlandse namen en plaatsen.” Tijdens de antiapartheidsjaren, memoreert Kobia onder andere, „kwam welkome steun voor de positie van de Wereldraad vanuit Nederlandse kerken en van andere donors, waaronder de koninklijke familie.”
In het jubileumboek gaat een groep „vrienden van verschillende leeftijden” -onder wie Ruud Lubbers, Jan Pronk en Carel ter Linden- in op verleden, heden en toekomst van de Wereldraad van Kerken. Heeft de raad toekomst?
Wat Albert van den Heuvel betreft wel. „Het werk roept!” besluit de voormalige algemeen secretaris van de Nederlandse Hervormde Kerk zijn essay. „We zullen niet moe worden te werken aan een toekomst waarin meer gerechtigheid, meer respect en meer geloofsvertrouwen zal zijn.”
Gerechtigheid
Wat de oecumenische beweging en de kerken voor nu en de toekomst nodig hebben, is een „metanoia”, schrijft Frans Bouwen, een verandering van denkrichting, een nieuwe houding, „gepositioneerd in het gebed van Jezus dat zij allen één mogen zijn.” Als het gaat om het opkomen voor gerechtigheid, wereldwijd, dan kan de Wereldraad van Kerken dit niet alleen. En dat hoeft ook niet, meent de theoloog: kernbegrippen als gerechtigheid, medelijden, bescherming en bevrijding overstijgen de muren van „synagogen, kerken, moskeeën of tempels.”
Bouwen, die verschillende staffuncties bij de Wereldraad vervulde, doet een suggestie. Om de complexe problemen op internationaal terrein waar de oecumenische beweging tegen aanloopt enigszins het hoofd te kunnen bieden, is het „misschien een goed idee een groep te vormen van, zeg, 500 personen, onder wie veel jongeren, met verschillende achtergronden en afkomstig uit alle delen van de wereld. Zij zullen op basis van hun individuele capaciteiten worden uitgenodigd deel uit te maken van de groep die creatief nadenkt over de vraag hoe te komen tot een gezamenlijk antwoord op de voornaamste terreinen van grote zorg zoals in 1948 in Amsterdam op schrift gesteld, maar dan geherformuleerd als relevant voor de wereld van vandaag.”
Deze 500 mensen zouden, oppert Bouwen, afkomstig moeten zijn uit geloofsgroeperingen, regeringen, internationale lichamen, intergouvernementele organisaties, academische groepen en sociale bewegingen. „Velen van hen zullen over wijsheid, expertise en persoonlijke ervaring beschikken om zich direct bezig te houden met de bedoelde terreinen van grote zorg. Vele anderen zullen langdurig betrokken zijn en actief participeren in werken van gerechtigheid op lokale en nationale niveaus. Samen kunnen zij een ideaal ontwikkelen en delen, van een wereld waarin gerechtigheid en vrede heersen, zelfs wanneer zij een verschillende geloofsachtergrond hebben.”
Verloren interesse
De oprichting van de Wereldraad van Kerken markeerde voor velen een nieuw begin, stelt dr. Greetje Witte-Rang in haar bijdrage vast. Het „enthousiasme” dat uit de getuigenissen en verslagen van mensen die de eerste assemblee van de Wereldraad -van 22 augustus tot 4 september 1948 in Amsterdam- bijwoonden, raakt haar, schrijft ze. „De woorden zijn jubelend.”
Van dit enthousiasme is echter nauwelijks nog iets over, constateert de theologe, die dit jaar promoveerde op een dissertatie over de Nederlandse econoom en oecumenicus dr. H. H. de Lange. Illustratief is in haar ogen dat de documenten van assemblees van de Wereldraad van Kerken inmiddels al enkele jaren niet meer worden vertaald in het Nederlands. „Resultaat en oorzaak van verloren interesse!”