Buitenland

Tsjechië herdenkt inval Sovjet-Unie van 1968

Voor één land in Europa heeft de strijd tussen Rusland en Georgië dezer dagen wel een heel bijzondere lading. Tsjechië herdenkt vandaag dat precies veertig jaar geleden Russische troepen het toenmalige Tsjechoslowakije binnenvielen om een einde te maken aan de Praagse Lente. Toch schaart niet iedere politicus in Praag zich ondubbelzinnig achter de Georgische regering.

20 August 2008 09:03Gewijzigd op 14 November 2020 06:14

De Praagse Lente begon op 5 januari 1968 met het aantreden van Alexander Dubcek als eerste secretaris van de Communistische Partij (CP) van Tsjechoslowakije. Hij nam de plaats in van Antonin Novotny, die de partij sinds 1957 had geleid en zich een trouw volgeling van Sovjetpresident Leonid Brezjnev had getoond.Dubcek bleek uit ander hout gesneden. Hij wilde een ”socialisme met een menselijk gezicht” en presenteerde een actieprogramma met hervormingsvoorstellen op politiek, economisch en cultureel terrein. Zo wilde hij onder meer de partijideologie terugdringen en de censuur afschaffen, zodat burgers vrij kritiek konden leveren op het regime.

De politieke vernieuwingen leidden tot een golf van demonstraties in Tsjechoslowakije, wat bij de machthebbers in het Kremlin bepaald niet in goede aarde viel. Zij vreesden dat de ontwikkelingen in Praag zich als een olievlek zouden uitbreiden over de andere satellietstaten in het Oostblok. Pogingen van Moskou om Dubcek op zijn schreden te doen terugkeren faalden, waarna Brezjnev besloot met geweld een einde te maken aan de Praagse Lente.

Onder de codenaam ”Operatie Donau” werden in de nacht van 20 op 21 augustus 1968 150.000 soldaten uit Rusland, Polen, Hongarije en Bulgarije naar Tsjechoslowakije gestuurd. Daarbij vielen ruim honderd doden. Hoewel het verzet in Praag nog enige tijd aanhield -met als ’hoogtepunt’ op 16 januari 1969 de zelfverbranding van de student Jan Palach op het Wenceslasplein- waren de dagen van de hervormers geteld. In april 1969 verving het Kremlin Dubcek door diens voormalige trawant Gustav Husak, die de CP zuiverde en terugkeerde naar het repressieve beleid van voor 1968.

De gebeurtenissen in Centraal-Europa van veertig jaar geleden vormen momenteel een dankbaar onderwerp voor een vergelijking met het huidige Russische optreden in Georgië. Zo verklaarde de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Condoleezza Rice vorige week woensdag kort voor haar vertrek naar de Georgische hoofdstad Tbilisi, waar ze president Michail Saakasjvili een hart onder de riem stak: „Dit is niet 1968 en de invasie van Tsjechoslowakije, waar Rusland een buurland kan bedreigen, een hoofdstad bezetten, een regering omverwerpen en daarmee wegkomen. Er zijn dingen veranderd.”

Een uitspraak die in Tsjechië -en andere Oost-Europese landen- welwillend werd ontvangen. In Praag en Brno gingen Tsjechen de straat op om hun steun te betuigen aan de Georgische bevolking. Voor hen is het huidige optreden van Moskou een duidelijk bewijs voor het feit dat Rusland geen politieke omwentelingen -zoals de prowesterse Rozenrevolutie van 2003 in Georgië- wenst in een gebied dat het nog steeds beschouwt als binnen zijn invloedssfeer.

Steun voor Georgië komt er ook vanuit de politiek. Het Tsjechische ministerie van Buitenlandse Zaken schaarde zich onmiddellijk na het uitbreken van het geweld achter de regering in Tbilisi, sprak zich uit voor de soevereiniteit en territoriale integriteit van Georgië en legde de schuld voor de huidige crisis indirect bij Moskou. Daarnaast gaf de centrumrechtse regering van premier Mirek Topolanek toestemming voor de levering van wapens en munitie aan het Georgische leger - wapens die ironisch genoeg van oorsprong afkomstig zijn van de Sovjets.

Toch laat niet iedereen in politiek Praag zich meeslepen in de anti-Russische retoriek. Nadat hij zich een aantal dagen had stilgehouden -wat hem op de nodige kritiek kwam te staan- verklaarde president Vaclav Klaus vrijdag voor de Tsjechische radio: „Opnieuw sluiten mensen hun ogen voor de werkelijkheid en creëren zij mythes. Ik weiger deze wijdverspreide, versimpelde interpretatie die de Georgiërs afschildert als slachtoffers en de Russen als slechteriken, te aanvaarden. Dat is een enorme simplificatie van de situatie.”

In een interview met het Tsjechische dagblad Mlada fronta Dnes verwees Klaus, die zowel het optreden van Tbilisi als Moskou hekelde, naar de situatie op de Balkan, waar de Albanezen in de Servische provincie Kosovo op 17 februari -met instemming van de meeste EU-lidstaten en de Verenigde Staten, maar tegen de uitdrukkelijke wens van Belgrado in- de onafhankelijkheid uitriepen. De situatie in Georgië is „wezenlijk” beïnvloed door de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo en die vormt een „sterke rechtvaardigingsgrond” voor de Russische actie. „Ik vrees dat men nog lang met de gevolgen van dit precedent zal worden geconfronteerd, en niet alleen op de Kaukasus”, aldus Klaus. Ook andere politici in Praag, onder wie de Tsjechische parlementsvoorzitter Miroslav Vlcek, verwezen al eerder naar het Kosovobesluit.

Van een vergelijking tussen de Praagse Lente en de huidige Russische inval in Georgië wil Klaus niet weten. De invasie van de Warschaupactlanden in Tsjechoslowakije was geen antwoord op een aanval (de oorlog op de Kaukasus begon met een Georgische aanval op Zuid-Ossetië, DT) en „Dubcek was niet Saakasjvili”, concludeerde Klaus in Mlada fronta Dnes. Het staatshoofd deelt evenmin het standpunt van Polen, Oekraïne en de Baltische staten dat Georgië lid moet worden van de NAVO om zo verdere Russische aanvallen te voorkomen. Volgens Klaus zou dat een toch al gecompliceerde situatie alleen maar verergeren.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer