Binnenland

De mens als veerkrachtig wezen

Hij is de eerste hoogleraar slachtofferkunde in Nederland. Suggereert zijn bijzondere leerstoel dat er een heleboel mis is met de hulp aan slachtoffers? Prof. dr. mr. Frans Willem Winkel: „Dat valt wel mee. De meeste slachtoffers van criminaliteit, een ramp of een ernstig verkeersongeval komen er op eigen kracht of met hulp van familie en vrienden weer bovenop. Een kleine groep houdt langdurig psychische klachten. Die groep hebben we niet goed in beeld.”

Evert van Dijkhuizen
1 November 2002 11:50Gewijzigd op 13 November 2020 23:54

Slachtofferkunde. Winkel vindt het woord eigenlijk maar niks. „Ik duid mijn vakgebied liever aan met ”victimologie”. Niet om duur te doen, maar de Engelse variant, ”victimology”, is een internationaal gangbaar begrip. Bovendien, er zijn al zo veel kundes aan de universiteit. We hebben in Nederland de neiging elk wetenschappelijk vakgebied met ”kunde” aan te duiden.”

Prof. Winkel, in zijn vrije tijd plaatsvervangend SoW-synodelid voor de Lutherse Kerk, mag vijf jaar de bijzondere leerstoel aan de Vrije Universiteit in Amsterdam bezetten. De kosten worden betaald door de Stichting Achmea Slachtoffer en Samenleving, die is gelieerd aan de gelijknamige verzekeraar, bekend van de radioreclame ”Achmea ontzorgt”.

Of het bij vijf jaar blijft, weet Winkel niet. „Dat hangt mede van mijn inzet, van de resultaten van mijn werk af. Die zullen straks beoordeeld worden.” Dat zijn geldschieter een commerciële instelling is, betekent niet dat zij invloed heeft op het werk, de onderzoeken of de publicaties van Winkel. „Ik ben onafhankelijk; mag alles beweren.”

Winkel is van huis uit jurist. Daarnaast studeerde hij psychologie. Op dat vakgebied promoveerde hij ook. De combinatie van de beide wetenschappen verklaart zijn bijzondere belangstelling voor slachtoffers van criminaliteit en ernstige verkeersongevallen. „Bij die zaken is er altijd een link met het strafrecht. Dat boeit me. Mijn proefschrift gaat over de politie en de voorkoming van misdrijven. Ik ben rechtspsycholoog, geen traumapsycholoog.”

Bent u ooit zelf slachtoffer geweest?
„Diverse keren. Van woninginbraak. Heel vervelend, maar niet bijzonder. Een op de drie Nederlanders wordt één keer in z’n leven het slachtoffer van criminaliteit, blijkt uit de statistieken. Dat is niet gering.”

Had u slachtofferhulp nodig?
„Nee, daar was de inbraak niet ernstig genoeg voor.”

Als wetenschapper hebt u wel veel met instellingen voor slachtofferhulp te maken. Wat vindt u van de kwaliteit?
„Er is de laatste twintig jaar veel verbeterd. Daarvoor was er nauwelijks aandacht voor psychische hulp aan slachtoffers. Het slachtoffer werd beschouwd als een van de getuigen en niet als een partij met een eigen belang. Dat is gelukkig veranderd. Er zijn wetten gekomen die het slachtoffer beschermen en voorzieningen waar hij een beroep op kan doen. In dit verband moet ik een instantie als Slachtofferhulp Nederland met ere noemen. Die doet enorm goed werk. Slachtofferhulp Nederland wil laagdrempelig zijn. Ze slaagt daar aardig in. Dat blijkt uit een tevredenheidsonderzoek. Slachtoffers die van de hulpverlening gebruikmaakten, waarderen de dienstverlening gemiddeld met een acht als rapportcijfer.

Nederland loopt, samen met Engeland, internationaal voorop op het gebied van psychische hulp aan slachtoffers. Toch kan de hulpverlening altijd beter. Bij Slachtofferhulp Nederland werken 1500 vrijwilligers en een paar honderd professionals. Het werk wordt dus voor een deel door goedwillende amateurs gedaan. Het bevorderen van hun deskundigheid vraagt voortdurend de aandacht. Zeker als je slachtofferhulp meer wilt laten zijn dan alleen het aanhoren van iemands verhaal. Als je daadwerkelijk hulp wilt bieden, vraagt dat een grotere deskundigheid. Op dat punt valt er nog veel te verbeteren.”

Minister Donner van Justitie wil bezuinigen op Slachtofferhulp Nederland.
„Dat vind ik echt onbegrijpelijk. Ik kan zo’n plan niet rijmen met het veiligheidskabinet dat de regering pretendeert te zijn. Een raar voorstel van Donner.”

Is het ook niet een beetje trendy geworden om slachtoffers professionele hulp aan te bieden?
„Dat valt wel mee. De meeste slachtoffers van criminaliteit, een ramp of een ernstig verkeersongeval komen er op eigen kracht of met hulp van familie en vrienden weer bovenop. De mens is een veerkrachtig wezen. Veerkracht is eerder regel dan uitzondering. Een kleine groep slachtoffers houdt langdurig psychische klachten. Die groep hebben we niet goed in beeld. Het gaat naar schatting om enkele tienduizenden mensen per jaar. Ik ben van plan in mijn nieuwe functie nadrukkelijk naar deze groep te kijken.”

Wat kunt u voor hen betekenen?
„Ik ben op dit moment bezig met een rapport voor Justitie waarin ik ervoor pleit om bij de aangifte van een misdrijf of ernstig verkeersongeval beter te onderzoeken of het slachtoffer een verhoogd risico loopt op langdurige psychische klachten. Dat kan door de standaardvragenlijst die slachtoffers moeten invullen, op dit punt uit te breiden. Is iemand bijvoorbeeld al eerder slachtoffer van een ernstig misdrijf of ongeval geweest? Maakt hij zichzelf verwijten dat hij iets had moeten doen om het feit te voorkomen? Dat zijn risicoverhogende factoren.

Ik heb hiervoor een vragenlijst gemaakt, die in drie minuten is ingevuld. Ik hoop dat Justitie het idee overneemt. Dan zal het nog wel enige tijd duren voordat het daadwerkelijk wordt ingevoerd. Heel praktisch: de computersoftware op politiebureaus moet worden aangepast. De ervaring leert dat dergelijke operaties de nodige tijd vergen.”

Welke rol speelt de aard van het misdrijf of ongeval?
„In het algemeen kun je zeggen: hoe ernstiger het feit, hoe groter de kans op klachten. Toch is dat niet het enige. De gevoeligheid van het slachtoffer is zeker zo belangrijk. En niet te vergeten: de reactie van de omgeving. Kan iemand zijn verhaal kwijt? Wordt er serieus naar hem geluisterd? Als dat het geval is, kunnen langdurig psychische problemen voorkomen worden.”

Hebt u zelf regelmatig contact met slachtoffers?
„Alleen in het kader van bepaalde onderzoeken en therapieën. Contacten met slachtoffers, zeker van ernstige feiten, beïnvloeden mij. Ze maken mijn kijk op de wereld somberder. Het is niet voor te stellen welke vreselijke dingen er gebeuren. Om in mijn functie als hoogleraar victimologie verantwoord bezig te kunnen zijn, is het goed wanneer ik enige academische distantie in acht neem.”

Deze week werd René Steegmans uit Venlo begraven. Hij overleed nadat hij was afgetuigd omdat hij het opnam voor een oude vrouw. Wat betekent dat voor u?
„Het is natuurlijk vreselijk wat daar is gebeurd. Elk slachtoffer van zinloos geweld is er één te veel. Maar ik vind de berichtgeving eromheen wat somber. Alsof Nederland een land van slampampers is, waar niemand bereid is om te helpen als er iemand op straat in elkaar wordt geslagen. Die geringe bereidheid om in te grijpen zou typisch Nederlands zijn en iets van de laatste tijd. Dat is niet waar. Het komt wereldwijd voor en het is altijd zo geweest.”

„Er zijn gewoon rationele redenen aan te wijzen waarom mensen niet direct ingrijpen. Om te beginnen duurt het even voordat je als getuige in de gaten hebt wat er precies aan de hand is. Is het een gewone vechtpartij of wordt er inderdaad iemand in elkaar geslagen omdat hij het voor een ander opnam? Volgende vraag: Wie is de dader, wie het slachtoffer? En: Heeft het zin als ik ingrijp? Wat zijn mijn kansen ten opzichte van de dader? Iemand die lichamelijk niet al te sterk is, kan zich er maar beter niet in mengen, want de kans is groot dat hij het volgende slachtoffer wordt. Dergelijke afwegingen moet iemand in enkele seconden maken; veel langer duurt zo’n afranseling meestal niet.”

Er lijkt in dergelijke gevallen een soort collectieve apathie op te treden. Mensen staan erbij, kijken ernaar, maar niemand doet wat.
„Er is een goede manier om dat te doorbreken. Maak elkaar verantwoordelijk. Zeg: Jij belt de politie, wij helpen het slachtoffer. Wijs omstanders concreet aan. Je moet ervoor oppassen die collectieve apathie als een gebrek aan moraal te typeren. De media gaan soms die kant op. De uitgebreide berichtgeving over gevallen van zinloos geweld versterkt de angst bij de bevolking om in te grijpen, terwijl mensen zich achteraf afvragen: Had ik toch niet iets moeten doen?”

Wat vindt u van de ferme uitspraak van VVD-minister Remkes dat hij de daders „een gigantische rotschop” had gegeven?
Dat is achteraf makkelijk gezegd. Ik vind zo’n uitspraak politieke retoriek. Daaraan merk je dat we weer in verkiezingstijd leven. We moeten oppassen dat we mensen moreel gaan dwingen om in te grijpen omdat je anders een lafaard zou zijn. Dan gaan we elkaar een schuldgevoel aanpraten. Die kant moeten we niet op. De overheid kan niet méér van haar burgers vragen dan om bij zinloos geweld de politie te bellen en bij het slachtoffer te blijven. Dat is ook de insteek van de landelijke campagne tegen zinloos geweld.”

In Amsterdam overmeesterden twee Albert-Heijnmedewerkers een winkeldief en gaven hem een flink pak slaag. Ze worden nu zelf vervolgd vanwege mishandeling…
Dat is niet te rechtvaardigen, met die kanttekening dat de mishandeling doorging toen de politie al was gearriveerd. Dat pleit niet voor de AH-medewerkers. Prima dat je boos bent in zo’n geval, maar je moet toch proberen je boosheid onder controle te houden. Anders krijgen we allerlei vormen van excessief gedrag, en dat willen we juist niet.”

Er gaan politieke stemmen op om slachtoffers van criminaliteit in de rechtszaal de gelegenheid te geven hun dader aan te spreken. Wat vindt u daarvan?
„Ik zou daar voorzichtig mee zijn. Onbedoeld krijgt zo’n verhaal van het slachtoffer, zeker als het geëmotioneerd onder woorden wordt gebracht, invloed op de strafmaat. Het kan allerlei antidadersentimenten oproepen. In Duitsland bijvoorbeeld is dat het geval. Die functie mag het spreekrecht voor slachtoffers nooit krijgen. Als alternatief zou ik willen pleiten voor de mogelijkheid om het slachtoffer een schriftelijke verklaring te laten opstellen die tijdens de rechtszitting door een ander wordt voorgelezen. Dan haal je de ergste emotie eruit, maar heeft het slachtoffer toch de mogelijkheid iets tegen de dader te zeggen.”

Herstelbemiddeling tussen dader en slachtoffer is ook erg in. Gesprekken tussen beiden zouden moeten leiden tot verzoening.
„Dat laatste mag nooit een vooropgezet doel zijn. Als verzoening het spontane resultaat van de bemiddeling is, vind ik dat prachtig, maar het is immoreel om van een slachtoffer van tevoren te vragen daar op aan te werken. Je kunt vergeving niet afdwingen.”

„Een deel van de slachtoffers heeft last van hardnekkige woede. Daar lijden ze onder. Het is goed zo’n probleem aan te pakken. Een confrontatie met de dader kan daarin een positieve rol spelen. Voor de dader kan het contact met zijn slachtoffer nuttig zijn om te beseffen wat hij in iemands leven heeft aangericht. Het kan herhaling van zijn gedrag voorkomen.

Er is nog een aspect. Veel daders en slachtoffers kennen elkaar. Ze komen elkaar tegen in de buurt, op het werk of in de stad. Hoe ga je met elkaar om na dat ernstige feit? Het is goed daar concrete afspraken over te maken.”

Slachtoffers kunnen tegenwoordig in allerlei praatgroepen terecht om hun gevoelens met lotgenoten te delen. Zinnig?
„Praten over je emoties helpt om ze te verwerken, maar heeft ook een keerzijde. Je confronteert anderen met jouw leed en jij hebt niet alleen je eigen leed te verwerken, maar ook dat van tien anderen. Bovendien kan een lotgenotengroep als een dramatische spiraal werken. Je hoort mensen die hetzelfde meegemaakt hebben als jij, maar er veel slechter aan toe zijn. Dat kan het gevoel oproepen: Dit is dus mijn voorland; zo gaat het ook met mij.

Een ander populair instrument is debriefing. Je laat het slachtoffer alles opnieuw beleven, zodat hij zijn emoties kan normaliseren. Maar zo werkt het niet bij iedereen. Er worden bij debriefing verwachtingen gewekt die niet altijd uitkomen. Daarom zou ik het instrument niet standaard in de psychische hulpverlening willen inzetten, maar alleen als het slachtoffer er zelf behoefte aan heeft.”

Gaat u als bijzonder hoogleraar slachtofferkunde de kar alleen trekken of hebt u medewerkers?
„Op dit moment ben ik alleen. Waarschijnlijk krijg ik er binnenkort een onderzoekster uit Italië bij, die betaald wordt met geld uit Brussel. Achmea doet er alles aan om dit vakgebied financieel te steunen, desondanks moet ik voor verschillende onderzoeksprojecten zelf geldschieters proberen te vinden. Wat dat betreft ben ik gewoon een marktkoopman die zijn eigen toko moet runnen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer