Valkuilen
De door Otto de Bruijne genoemde „valkuilen” van christelijke conferenties (RD 28-7) zou ik liever „mogelijkheden” noemen. Bij de geestelijke opvoeding, die bij mij circa tachtig jaar geleden begon, was Bijbelkennis de kennis van de leer van de Nederlandse Hervormde Kerk.
Maar de tijd van de heerlijke zekerheid is voorbij. Bij contacten met leden van andere kerkafdelingen ontdekten wij dat in onze eigen kerk over veel onderwerpen niet gesproken werd, maar in de Bijbel soms zeer uitvoerig. Bijvoorbeeld over doop, Israël, duizendjarig rijk, wederkomst van Christus, Geestesgaven, toekomst, onze hoop, genezing enzovoorts. Hierover hoorden we in andere kerkafdelingen uitvoerige Bijbelse antwoorden. Wat nog niet betekende: juiste antwoorden.Als onze kerk ons uitvoerig over deze, dikwijls verzwegen onderwerpen zou informeren, zouden we het antwoord niet buiten eigen kerk hoeven te zoeken. De opvattingen van De Bruijne zijn voor een belangrijk deel zeker waar, maar zeggen te weinig over de schuld van de kerk en over de mogelijkheden om op genoemde onderwerpen in preken en op eigen bijeenkomsten uitvoerig in te gaan. Maar beschikken we hiervoor in onze kerk wel over de nodige kennis? Immers, als onze leraren niet in hun gezin, op de christelijke school, op catechisatie, in de preek en ook niet op hun hogescholen voldoende krijgen aangereikt, hoe zullen ze dan hun leerlingen de weg wijzen? Het probleem zit niet in Gods Woord. Het gaat niet over wat er staat, maar over de uitleg. Bij vragen ontkent men niet wat er staat, „maar er wordt iets anders mee bedoeld.” De leegloop van onze kerken omvat hen die het geloof hebben afgezworen, maar voor een groot deel ook mensen die kennis over vele onderwerpen niet in eigen kerk vinden. Dus niet alleen „valkuilen”, maar ook „mogelijkheden.”
H. W. Scholten
Kerkewijk 79-59
3901 EE Veenendaal
Identiteit
Anders dan drs. B. Wallet (RD 2-8) zou ik willen stellen: ”Identiteit van de Kerk ligt zowel in het verleden als in de toekomst”. Let wel: Kerk met een hoofdletter! Daarvan is er maar één. Zij is in haar nieuwtestamentische gestalte ontstaan op de pinksterdag en via de apostelen, Paulus en anderen gecontinueerd. Door vreselijke vervolgingen was zij soms op sterven na dood. Maar altijd bleef zij bestaan, want Christus Jezus garandeert dat (Matth. 28:20). Zij bestaat uit mensen die de roeping van de Vader (Joh.6:44) beantwoorden met bekering en doop (Hand. 2:38). Zij handelen naar de leer en het voorbeeld van de Heere Jezus en alle apostelen: „Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” De instellingen van God, die Jezus, de apostelen, inclusief Paulus, hielden, en die sindsdien door God nooit buiten werking gesteld of veranderd zijn, houden zij. In die Kerk is ook geen sprake van Jood of Griek (Gal. 3:28). Het verleden identificeert haar. Het Koninkrijk der hemelen, dat na de grote verdrukking spoedig zal aanbreken hier op aarde, zal zijn identiteit dan onweerlegbaar aantonen. Die kleine Kerk heeft altijd bestaan naast het grote kerkinstituut, dat in 325 in Nicea officieel van start ging met het veranderen van Gods heilige instellingen. Dat instituut heeft de Kerk door de eeuwen heen onvoorstelbaar wreed vervolgd. Ook zijn de leden vaak zeer verguisd door de kerken die uit dat kerkinstituut zijn voortgekomen. De Kerk van God is beslist niet voortgekomen uit de RK-Kerk, want zij is ouder. Het is satan gelukt om met betrekking tot de Kerk over de eerste drie eeuwen van onze jaartelling een sluier te werpen, waardoor in de christelijke kerken een ontstellende verwarring is ontstaan. De klemmende vraag blijft: Behoren wij tot díé Kerk? De tijd dringt!..
A. Pronk
Herenstraat 50
2681 BH Monster
Landbouwgrond
Jhr. mr. C. L. van Beijma thoe Kingma schrijft (RD 2-8) niet te begrijpen dat nog steeds landbouwgrond wordt omgezet in natuurgebied. Schrijver wekt de indruk de breed gedragen overwegingen die tot het door hem gewraakte beleid hebben gevoerd niet geheel te kunnen dan wel niet te willen erkennen. Zo gaat hij voorbij aan het feit dat het kleinschalige Nederlandse areaal met betrekking tot het wereldvoedselvraagstuk hoegenaamd geen rol kan spelen. Dat waterberging (veiligheid) en natuurontwikkeling vaak hand in hand gaan, schijnt hem ook te ontgaan. Zorgwekkender is het feit dat de bijzondere waarde van de natuur (anders dan agrarisch groen) volgens art. 2 NGB buiten beeld blijft. Jammer dat de schrijver zich vooral afzet, en niet aan een gedegen en evenwichtige afweging toekomt. Zijn insteek zal zeker ook instemming vinden, maar kan niet als een constructieve bijdrage worden beschouwd.
T. den Uil
Omloop 83
4671 HW Dinteloord