„Theoloog hoeft zelf niet te geloven”
Moet een theoloog zelf geloven? Voor veel beroepstheologen blijkt dit geen vereiste. In de bundel ”Tussen professie en confessie. Wat geloven theologen” (uitg. Damon, Budel) geven elf auteurs hun kijk op hun beroep en hun geloof.
Theologie is een hybride wetenschap, stelt dr. Wil van den Bercken (Nijmegen) in het voorwoord. Enerzijds vooronderstelt ze een persoonlijke betrokkenheid bij het onderwerp, anderzijds wil ze de wetenschappelijke kritische houding tegenover geloof als object van studie niet wegdrukken. En ook de eigen kritische distantie kan weer invloed hebben op de geloofsvisie van de theoloog. De theoloog put wel uit de kerkelijke confessie, maar op de universiteit staat hij niet in dienst daarvan.Van den Bercken noemt theologie „een nooit eindigende zoektocht naar het goddelijke mysterie van het menselijk bestaan.” Hij stelt wel dat de kerk principieel verschilt van de subjectivistische religiebeleving van deze tijd en wijst op de norm buiten de mens: Christus.
Dr. Theo Boer (Utrecht) zegt dat iets zinnigs over God zeggen al moeilijk is, laat staan iets waars. God en rede sluiten elkaar echter niet uit. „Als wij uit God voortkomen kan het niet anders of Hij is ook de bron van de rede.” Hij heeft geen reden om afstand te nemen van de eeuwenoude visie dat er een persoonlijke God bestaat. Een van de voornaamste argumenten voor het bestaan van godsdienst is dat de bron waaruit wij zijn ontstaan voortreffelijker moet zijn dan wijzelf, en dat het leven zo uitzonderlijk complex is dat toeval niet voldoet als verklaring.
Philipse
Dr. Erik Borgman (Tilburg) protesteert tegen de suggestie van Richard Dawkins en Herman Philipse dat gelovigen geen echte wetenschappers zouden kunnen zijn. Het is „empirisch evident onwaar”, zo stelt hij. Hij vindt het wel uiterst ongelukkig wanneer paus Benedictus XVI in zijn boek over Jezus suggereert dat een gelovige benadering van de Bijbel principieel verschilt van een wetenschappelijke.
Geloof is voor Borgman een geloof in een waarheid die zich onthult, waarbij God tegelijkertijd een mysterie blijft. Als theoloog zegt hij dat het redelijk debat op basis van argumenten de beste toegang tot de waarheid is. Hij toont zich terughoudend als het gaat om de kern van het christelijk geloof. „In abstractie” kan hij „heel moeilijk” de vraag beantwoorden of hij werkelijk gelooft dat Jezus de eniggeboren Zoon van God is, maar hij gelooft er wel voldoende in om voortdurend te willen onderzoeken wat het betekent.
Theologie is een zoektocht naar „iconen van waarheid en hoop” naar God als de bestaansgrond en de utopie van onze cultuur, zo stelt dr. Toine van den Hoogen (Nijmegen).
Dr. Anton Houtepen (Utrecht) hekelt het gedachtegoed van de populaire schrijver Anselm Grün en christelijke yogaleraars die Jezus hebben getransfigureerd tot een zenleraar van grote klasse. In een wat autobiografisch getint verhaal rekent hij zich tot de theologen die in de academische setting de vraag naar God „volstrekt open” willen houden en die hun geloof of ongeloof in God met argumenten staven en in het publieke domein verantwoorden.
Theologie moet volgens hem in dienst staan van een geloofwaardig Godsbeeld. Dat wil zeggen: God is niet te denken als een object onder objecten, niet in termen van tijd of plaats of causaliteit. In God is geen geweld, maar recht en gerechtigheid; God is wezenlijk verbonden met de krachten van liefde en trouw. Niemand heeft God ooit gezien maar Jezus, „als Gods unieke zaakvoerder en evenbeeld van God.”
Niet meer wakker
Dr. Jan Jongeneel (Utrecht) zegt niet meer wakker te liggen van het eeuwig wel voor gelovigen en het eeuwig wee voor ongelovigen na de dood. Hij acht de geloofsartikelen over de maagdelijke geboorte en de nederdaling ter helle in de Apostolische Geloofsbelijdenis van ondergeschikt belang. De geloofsleer van een theoloog als H. Berkhof en andere westerse dogmatieken moeten grondig herschreven worden omdat ze te westers zijn, zegt hij vanuit zijn ervaring als missioloog. Jongeneel wil een middenpositie innemen: zonder de principiële openheid van de vrijzinnigheid naar de cultuur kan het christendom niet overleven, maar ook dat laatste niet zonder de verkondiging dat Gods heilgeheim in Jezus Christus „finaal” is geopenbaard.
Dr. Peter Nissen (Nijmegen) stelt als historicus dat voor de adequate bestudering van de geschiedenis van het christendom het van meer belang is dat de historicus durft te twijfelen dan dat hij gelooft. De twijfel is de toegang tot wetenschappelijk inzicht en opent de ogen voor historische veranderingsprocessen in religieuze tradities. „Als we denken de waarheid gevonden te hebben, is de speurtocht ten einde.”
Dr. Henk de Roest (Leiden) stelt dat God vooral „via via” tot de mens komt en via de mens tot de medemens. Geloofsgemeenschap is als een verbond, met noties van belofte, trouw, dankbaarheid en geloof als levensgeschenk.
Dr. Marcel Sarot (Utrecht) noemt zich een tamelijk orthodox gelovige. De cultuur waarin wij leven, kunnen wij niet buiten ons houden maar deze doordrenkt ons, of we het willen of niet. Theologen hebben te weinig gedaan om hun perspectief expliciet te maken, vindt hij.
Dr. Karel Steenbrink (Utrecht) beschrijft de invloed van de islam op zijn geloofsvisie, onder meer vanwege het feit dat hij een kwart van zijn leven in Indonesië doceerde. Hij is uitermate gevoelig geworden voor wat hij noemt een gemakkelijke identificatie van Jezus met God en constateert in kerk en theologie een veel te gemakkelijke „vergoddelijking” van Jezus.
Niet relevant
De beroepstheologen worstelen met de vraag wat nu precies het voorwerp van de theologie is. Theologie als godgeleerdheid? Dr. Hans van der Ven (Nijmegen) is van mening dat de opvatting van God als het voorwerp van de theologie principieel onhoudbaar is voor de wetenschappelijke theologie. „God is het voorwerp van geloof van de gelovige, en dit geloof is voorwerp van de theoloog.”
Een theoloog hoeft dus geen gelovige te zijn. Het is misschien wel nuttig, maar een voorwaarde is het niet. Daarom vindt Van der Ven, verwijzend naar de ondertitel van de bundel, de vraag naar wát de theoloog gelooft in principiële zin, ook niet relevant.