Tussen Bijbelwetenschap en geloofsleer
Titel: ”Tussen leer en lezen. De spanning tussen Bijbelwetenschap en geloofsleer”
Auteur: G. C. den Hertog en C. van der Kooi (red.), uitg. Kok, Kampen, 2007
ISBN 9789043511667
Pagina’s: 239
Prijs: € 17,50.
Samenwerking tussen de Vrije Universiteit (VU) en de christelijke gereformeerde Theologische Universiteit Apeldoorn zou twintig jaar geleden ondenkbaar zijn geweest. In Amsterdam heerste toen een vrijzinnig klimaat. Intussen heeft er aan de VU een heroriëntatie plaatsgevonden op de orthodox-christelijke geloofsleer, zo blijkt ook uit de bundel ”Tussen leer en lezen”. In 2004 organiseerde de VU voor het eerst samen met Apeldoorn een symposium over de verhouding tussen dogmatiek en exegese, met als kernvragen hoe het lezen van de Bijbel beïnvloed wordt door de geloofsleer en hoe de systematische theologie vruchtbaar gebruik kan maken van de Bijbelwetenschap. Kan de kloof tussen leer en lezen overbrugd worden?
Lange tijd is de uitleg van de Schrift beheerst geweest door de geloofsleer. Er was sprake van omklemming door de dogmatiek, zoals dr. A. van der Dussen, docent aan de Nederlands gereformeerde predikantenopleiding, in de bundel stelt. In de vrijzinnigheid van na de verlichting werd het verband tussen beide disciplines echter losgemaakt; door de historisch-kritische benadering van de Bijbeltekst was de Schrift niet meer het absolute en gezaghebbende uitgangspunt voor de geloofsleer. De auteurs van deze bundel zoeken een middenweg tussen beide uitersten. De exegese moet vrij zijn, maar niet vrijblijvend; de dogmatiek moet een structuur bieden, maar mag de exegese niet de les lezen.
Interessant is de bijdrage van J. H. de Wit, die onlangs benoemd werd als bijzonder hoogleraar aan de VU. Hij heeft zich de afgelopen jaren beziggehouden met het lezen van de Bijbel in verschillende culturen. Bij het onderzoeksproject ”Intercultureel Bijbellezen” hebben 130 kleine groepen uit meer dan twintig landen de tekst van Johannes 4 gelezen. De leesverslagen werden uitgewisseld en daarna werd de tekst opnieuw gelezen. Dan blijkt dat het „levend water” waar Jezus over spreekt, wel op vijftig verschillende manieren wordt uitgelegd.
De Wit is van mening dat de tekst plat wordt als die gelezen wordt vanuit een nauw dogmatisch filter. Maar ook een leeshouding waarbij de wetenschappelijke exegese bepalend is, kan de tekst eendimensionaal maken. De Wit pleit voor een „existentiële leeshouding” die uit is op de toepassing, de toe-eigening van de tekst.
Eenzijdig beeld
Het is jammer dat in verschillende bijdragen een eenzijdig beeld gegeven wordt van de gereformeerde orthodoxie uit de periode na de Reformatie. De Schrift zou daarin alleen maar gefunctioneerd hebben als een bron van bewijsplaatsen voor de dogmatiek. Dat vertekende beeld is ontstaan doordat er in het onderzoek naar de gereformeerde scholastiek nauwelijks aandacht is geschonken aan de exegetische werken uit de gereformeerde theologie van de afgelopen eeuwen. Dan ontstaat al snel de indruk dat de exegese slechts functioneert als dienstmaagd van de dogmatiek.
Juist de gereformeerde theologie heeft oog gehad voor hermeneutische vragen, zoals blijkt uit het onderscheid tussen het historische en het normatieve gezag van de Schrift; of uit het spreken over de gelaagdheid van de wetsteksten: er zijn morele, ceremoniële en burgerlijke wetten.
Een diepere doordenking van dat wat de gereformeerde positie in dezen te bieden heeft, zou het simplistische beeld nuanceren en corrigeren. Misschien moet naast de dogmaticus en de exegeet ook de historicus eraan te pas komen om de Schrift te verstaan in gemeenschap met de kerk der eeuwen.
Vragen
De geconstateerde kloof tussen exegese en dogmatiek roept ook vragen op. Hangt die kloof niet samen met de visie op de Schrift en op de theologie? Dr. A. W. Zwiep, nieuwtestamenticus aan de VU en aan de Christelijke Hogeschool Ede, neemt nadrukkelijk afstand van de gedachte dat in de Bijbel „propositionele waarheden” worden geopenbaard, een positie die kenmerkend was voor de evangelicale Schriftvisie aan het eind van de vorige eeuw. Zwiep rekent zich tot de postconservatieve evangelicalen.
Ongetwijfeld is er bij de verdedigers van de foutloosheid (”inerrency”) van de Schrift soms sprake geweest van te grote krampachtigheid, uit angst voor een domino-effect. Niettemin is er ook een gevaar dat met het badwater van het fundamentalisme ook het kind van het Schriftgezag wegspoelt. De gereformeerde theologie staat voor de moeilijke en tegelijk mooie taak om de vragen waarvoor het wetenschappelijk onderzoek van de Schrift haar stelt, serieus te nemen, en tegelijk vast te houden aan de belijdenis van het gezag van de Schrift voor leer en leven.
De bundel wordt afgesloten met een conclusie van de redacteuren, een samenvatting van de bijdragen. Daarin wordt verwezen naar prof. G. C. Berkouwer, die de goddelijke openbaring en de menselijke ervaring sterk op elkaar betrokken hield door middel van het concept van de zogenaamde ”correlatie”.
In juni 2007 is door Apeldoorn en Amsterdam een tweede symposium belegd, waar de vraag gesteld werd of Berkouwer een begaanbare weg wijst ten aanzien van de verhouding tussen geloof en openbaring. De bezinning op het onderwerp gaat voort, en daarbij hebben de verschillende theologische faculteiten elkaar hard nodig.