Culturele hoofdstad
Stavanger en Liverpool zijn dit jaar Culturele Hoofdsteden van Europa. Volgend jaar zijn Vilnius (Litouwen) en Linz (Oostenrijk) aan de beurt. Sinds 1985 wordt jaarlijks een Europese stad uitgeroepen tot Culturele Hoofdstad.
Dit idee van de raad van ministers van Europa moet bijdragen aan het onderlinge contact tussen de Europese volken en het saamhorigheidsgevoel van Europeanen vergroten. Elke stad stelt een jaarprogramma op van culturele evenementen, waarin de geschiedenis van de stad en het culturele erfgoed in het Europese zonnetje worden gezet. Natuurlijk is het de bedoeling dat zo veel mogelijk mensen de stad bezoeken. Want veel bezoekers (waren het in de middeleeuwen pelgrims, tegenwoordig zijn het toeristen) brengen geld in het laatje. Bovendien biedt de verkiezing tot Culturele Hoofdstad van Europa de gelegenheid om de stad eens een flinke opknapbeurt te geven. De Europese Unie draagt daaraan bij, zij het in geringe mate. Liverpool bijvoorbeeld investeert bijna 100 miljoen euro.De belangstelling om Culturele Hoofdstad te worden is groot. Misschien dat daarom bij de millenniumwisseling besloten is dat jaar negen steden te verkiezen. De jaren erna zijn het steeds (met een enkele uitzondering) twee steden geweest. Nederland is in 2018 weer aan de beurt en de lobby is al in volle gang. Den Haag ziet zich al als ”Culturele Hofstad”, maar ook Breda, Maastricht en Almere hebben zich gemeld als kandidaat.
Toen Liverpool vier jaar geleden werd gekozen als Culturele Hoofdstad van Europa 2008, was de bevolking laaiend enthousiast en ging toeterend de straat op. Vast niet alleen vanuit overwinningsroes, maar ook omdat begrepen werd dat deze verkiezing de stad ten goede zou komen. Als tenminste iedereen, in alle lagen van de bevolking, zich zou inzetten. De programma’s van de steden laten vanzelfsprekend veel dezelfde soort evenementen zien. Een overzicht leert al snel dat een belijdend christen zich bij veel programmaonderdelen niet thuis voelt: moderne muziek, dans, film, theater en dergelijke. Toch zijn er genoeg zaken die het bezoek aan deze steden interessant maken.
De steden laten zich van hun allerbeste kant zien: een heroïsch verleden, helden en wetenschappers van wie de wieg in de stad stond, belangrijke bedrijven, koninklijke bemoeienis - alles wordt uit de kast gehaald. Maar de meeste steden hebben ook hun zwarte bladzijden. Vilnius bijvoorbeeld kan niet bogen op heldendom tijdens de Tweede Wereldoorlog. Veel stadsbewoners werkten mee bij het ombrengen van de Joden. Het KGB-hoofdkwartier in de Aukøstraat, met martelkamer en executieruimte, spreekt ook van een donkere kant van het verleden. Liverpool is decennialang het centrum geweest van de trans-Atlantische slavenhandel; duizenden schepen verlieten de haven aan de Mersey om hun lading in Afrika op te halen, af te leveren in Amerika en de winst terug te brengen naar de Engelse havenstad. Allemaal aangrijpende voorbeelden van menselijke tragiek.
Nu heeft Vilnius in het KGB-gebouw een museum voor de slachtoffers van volkerenmoord gevestigd, Liverpool heeft zijn slavernijmuseum. Enerzijds heel goed om dit verleden niet verbloemen. Anderzijds mag het niet de indruk wekken dat hier van de nood een deugd is gemaakt en zelfs de menselijke drama’s die zich hebben afgespeeld te gelde worden gemaakt.
Tegelijk is het geen reden om die steden hun verleden na te dragen en niet meer te bezoeken. Wie zo denkt, kan beter thuis blijven zitten. In ieder geval niet naar Amsterdam gaan, waar ook veel verdiend is aan de slavenhandel. Of Middelburg en Vlissingen mijden, die voor Amsterdam weinig onderdeden.