Ecclesia / De Saambinder
Ds. L. J. Geluk schrijft in Ecclesia (blad van de vrienden van Kohlbrugge) over het verval van de huidige cultuur. „Ons land is innerlijk ziek.”
„Maar nu ligt daar nog de vraag: Hoe moeten wij nu verder door een land van -ismen, in deze postmoderne tijd, met zijn verlies van het christelijk geloof, zijn verlies van besef van het heilige, zijn verlies aan eerbied? Hoe vervallen wijzelf niet in de leegte van de postmoderne mens? Hoe staan wij in de hedendaagse cultuur, met haar vervreemding van de God, van de Bijbel, van het heilige, van de eerbied? Is er een gids, die ons veilig kan leiden door onze ”geschonden wereld” (naar de titel van een postuum werk van J. Huizinga)? Een gids die het als zijn taak rekent ons veilig op onze bestemming te brengen, veilig Thuis te brengen?Ik doe een schuchtere poging enigszins een weg te wijzen. De kritiek op Huizinga naar aanleiding van zijn ”In de schaduwen van morgen” was destijds dat hij wel een diagnose stelde, maar geen therapie bood. Hij reageerde daarop door te zeggen dat hij het niet als zijn taak rekende een therapie te bieden. Wie kan dat wel? Misschien kan een enkel woord bemoedigen en een stimulans zijn dat wij niet alleen naar ”morgen”, maar in de eerste plaats naar Boven zien. Ik doe dit puntsgewijs. Vele christelijke gemeenten gevoelen de roeping missionair bezig te zijn. Zij hebben een grote mate van betrokkenheid op rand- en onkerkelijken. De kerkgang neemt af, maar de inzet van vele kerkleden neemt toe. Zij zoeken naar wegen om de boodschap van het evangelie bekend te maken aan de postmoderne mens. Dit gebeurt dus ook.
Het gebeurt, naar het mij voorkomt, nadrukkelijker dan voorheen, in de tijd dat de postmoderne -ismen veel minder mensen in hun greep hadden. Het maakt dat vele christenen zich er meer bewust van worden welk een onschatbare waarde het christelijk geloof voor het leven heeft. Naast de gevestigde christelijke gemeenten zijn er in de grotere en grote steden vele, soms tientallen christelijke gemeenten van immigranten. Wat gaat dit op den duur betekenen? Zal daar mogelijk straks werfkracht van uitgaan? In hoeverre zullen zij deel uit gaan maken van de gevestigde christenheid in Nederland? Zullen zij dadelijk haar stem laten horen in onze verworden samenleving?
Wij dienen onze tijd te kennen, dus wakker en waakzaam te zijn om niet zelf onder het beslag van de geest van het postmodernisme te komen. Ieder mens ondergaat invloed van de tijd waarin hij leeft. Dit geldt dus ook voor ons, daarom dienen wij waakzaam te zijn en mensen van gebed om door de tijdgeest niet te worden overheerst. Wij dienen bij onszelf te beginnen en moeten erop voorbereid zijn dat helaas méér mensen om ons heen ”de schaduwen van morgen” niet zien dan dat zij die wél zien.
Ook in delen van de Nederlandse christenheid heerst een zekere euforie. Men zal u gemakkelijk voor een pessimist houden. Willen wij niet realisten zijn? Dat betekent: ons niet als struisvogels gedragen, maar de werkelijkheid om ons heen zien. Maar nog sterker op die ándere, komende en blijvende werkelijkheid zien: het Koninkrijk, dat is en komt, de Koning, die heerst boven alle -ismen, die, voorzover zij Hem vijandig zijn, eens onder zijn voeten zullen worden gelegd.
Wij kunnen veel leren van de houding en geschriften van christenen die vóór ons in moeilijke tijden hebben geleefd. En van stemmen uit de vervolgde kerk van nu. Wanneer wij onze blik richten op de christenen van de eerste eeuwen, zijn wij verbaasd hoe zij hebben stand gehouden, ondanks het lijden dat hen overkwam. Zij leefden in een vijandige omgeving, maar voor het dagelijks leven, voor de opvoeding, voor de omgang met anderen maakten zij gebruik van het beste uit de voor-christelijke cultuur, namelijk de deugdenleer. De apostolische vermaningen van Paulus laten zien hoe hij de ondeugden bestraft en bij ”de vrucht van de Heilige Geest” nadert tot de deugden die men in de oudheid kende. Een herbezinning hierop ten dienste van opvoeding en scholing zal van grote betekenis zijn. Het Romeinse rijk viel uiteen, ging ten onder, barbaarse volken stroomden binnen - maar de Kerk bleef, bewaarde het geloof en behoedde het voornaamste van de antieke cultuur. Zij bleef, voorzover zij vast hield aan het woord, aan de genade, aan de Herder die haar leidde en van wie wij vertrouwen mogen dat Hij ook nu, in dit kantelend tijdperk, de zijnen niet zal verlaten, al gaat Hij met hen de diepte door. Hij, de Goede Herder, is op elke tijd, op elke cultuur berekend.”
De Saambinder
Strijd tegen satan. daarover gaat een artikelenreeks in De Saambinder (weekblad van de Gereformeerde Gemeenten), geschreven door W. Visser. Satans kop is vermorzeld, maar hij heeft nog wel kettingen, een lange en een korte.
„Wij zijn vanaf onze geboorte gewillige slaven van de duivel. Vastgeketend aan hem gaan we door het leven. Last hebben we daar niet van. De kettingen voelen we niet; zijn boeien knellen ons niet. Totdat… de Heilige Geest in het leven komt en een zondaar laat zien dat hij vastzit aan de duivel. Dan gaan die banden voor het eerst knellen. Waar de zondaar dan wel achter komt? Dat hij zichzelf niet en nooit bevrijden kan. Dat een zondaar tegen satans kracht en macht niet opgewassen is! Hoe ervaart zo’n zondaar tegelijkertijd ook, dat satan een zeer goede boekhouder is, die allerlei zonden van de jonge jaren nog feilloos terug weet te halen. Hij fluistert zo’n zondaar in dat ze te lang en te zwaar gezondigd hebben tegen een rechtvaardig en goeddoend God. Liet hij bij het bedrijven van de zonden door het verkleinglas kijken, zo zegt Smijtegelt, nu laat hij de zonden zien door het vergrootglas. Opdat zo’n zondaar wanhopig worden zou! Maar weet u: we mogen het elkaar hartelijk gunnen dat satan één van onze doodsvijanden mag worden. Nee, geen dode vijand, want daar hoeven Gods kinderen niet bang voor te zijn. Maar het zijn doodsvijanden, die zo’n geweldige strijd met hen aangaan, dat ze maar één doel nastreven: de dood en de eeuwige ondergang naar lichaam en ziel.
Een eerlijke vraag: is de satan nog uw en jouw vriend of is hij door genade onze vijand geworden? Mag u en jij ”ja” zeggen op de laatste vraag en meent u dat oprecht? Dan kent u ook het gebed: „Verlos ons van den boze.” Dan weet u dat u van uzelf zo zwak bent dat u geen ogenblik kunt bestaan in de strijd tegen doodsvijand satan. Nooit houdt hij op om Gods kind aan te vechten. O, laat het toch het gebed zijn van al Gods kinderen: „Heere, wil mij toch staande houden, opdat wij in deze geestelijke strijd niet onderliggen, maar altijd sterke wederstand doen, totdat wij eindelijk ten enenmale de overhand behouden” (Heidelbergse Catechismus, vraag en antwoord 127).
Nog een keer vraag ik u het in alle ernst: is de satan uw vriend? Mag ik dat ook vragen aan onze jonge lezers? Als hij nog onze vriend is, dan heb je absoluut geen last van hem. Gingen in vroeger tijden de zeerovers op een leeg schip af? O nee, ze zagen dat op afstand al. Een schip dat hoog op het water lag, was voor hen niet interessant. Wel een schip dat diep lag, want daar zat vracht in, dat bracht geld op. Van satan hebben we geen last zolang we hem gewillig dienen en we niet meer zijn dan een leeg schip. En laten we ons niet vergissen: met al onze godsdienst zonder God zijn we niet meer dan een leeg schip! In zijn preken over de rijke jongeling zegt Thomas Boston dat satan er sommigen aan een korte ketting houdt: zij dienen voluit de wereld en zijn gewillige dienaren van de satan. Anderen, zo zegt Boston, liggen aan een lange ketting, zodat het zelfs wel lijkt of ze op de smalle weg wandelen; alleen… zij zitten nog steeds vast aan de ketting van satan. Aangrijpende woorden!