Grondige afkeer van religiositeit
Titel:
”Inkt. Kapitale stukken”
Auteur: Gerrit Komrij
Uitgeverij: De Bezige Bij, Amsterdam, 2002
ISBN 90 234 0153 0
Pagina’s: dl. 1, 624
Prijs: dl. 2, 652 blz.; € 45,-. ”Inkt. Kapitale stukken”, zo heet de omvangrijke bloemlezing uit de essays van Gerrit Komrij die onlangs verscheen. Met de nadruk op omvangrijke: de twee bundels tellen samen ruim 1200 pagina’s. Ze bieden een goed overzicht van Komrijs beschouwende werk tot op heden.
Over één ding zijn vriend en vijand het eens: Gerrit Komrij is een veelzijdig auteur. Die veelzijdigheid blijkt ook uit ”Inkt. Kapitale stukken”: de auteur geeft zijn visie op een veelheid aan onderwerpen. Vandaar dat het lastig is om de inhoud onder één noemer te vangen, en om over die inhoud een eensluidend oordeel te vellen.
Samensteller René Puthaar groepeerde de essays rond achttien deelthema’s. Hij putte hierbij uit Komrijs gehele essayistische oeuvre, maar liet één categorie achterwege, namelijk de nonsensstukken. Dat lijkt me niet zo’n slechte keuze: kunst om de kunst en lol om de lol, het stelt allebei weinig voor.
De Komrij-kenners zal het niet verbazen dat een flink deel van de bloemlezing is gewijd aan schrijvers, literatuur en literatuurkritiek. Op dit gebied houdt de auteur er (evenals de meeste van zijn collega’s trouwens) uitgesproken meningen op na.
„Theewaterliteratuur”
Hij heeft bijvoorbeeld een gespierde afkeer van auteurs die zo heel graag als Groot Schrijver te boek willen staan. Van dergelijke opponenten laat hij weinig heel. J. J. Groenenboom schrijft „theewaterliteratuur”, Sybren Polet bestaat alleen nog omdat Komrij af en toe over hem schrijft, en wat is er geworden van de Vijftigers? „Een volledig oneetbare perzik is de één, de ander een geheel complete Tjeempie, de derde een slapende badgast in Spanje, en de vierde en vijfde zijn duurzaam benevelde frasenslakers: allen zijn ze renteniers van hun roem, representanten van de stilstand.” Ter nuancering: tegenstanders schelden gewoonlijk even fanatiek terug, hoewel minder virtuoos. Bovendien ontbreekt het Komrij niet aan zelfspot.
Is Komrij wél enthousiast over een collega, dan steekt hij dat evenmin onder stoelen of banken. De gedichten van de negentiende-eeuwse Schoolmeester (alias Gerrit van de Linde) behoren volgens hem tot „de knapste die in onze taal geschreven zijn”. Waarom? Hij neemt „alles in de maling wat gewicht en aplomb heeft, niet alleen de zedeprekende en galmende dichters van de Nederlandse romantiek (…), maar ook alles wat gewicht en aplomb heeft in het werelds bestel: koning en kerk, soldaat en koopman.”
Dit oordeel zegt iets over De Schoolmeester, maar minstens zoveel over Komrij zelf. Hij moet weinig hebben van politici en andersoortige gezagsdragers.
Bijzaken
Dit brengt me bij het tweede hoofdthema van de essaybundel: ergerniswekkende eigenaardigheden binnen de Nederlandse cultuur. Onder deze categorie vallen vele essays. Binnen onze landsgrenzen is namelijk veel ergerniswekkends te vinden, wat Komrij betreft.
Hij windt zich bijvoorbeeld op over Groen Links: Wie op die partij stemt, „stemt voor het behoud van sektarische twisten.” Over het nietszeggende taalgebruik van politici: „Zodra Wim Kok in mijn droom verschijnt val ik in mijn slaap in slaap.” Over de toenemende invloed van de islam: „Op een ochtend zullen we wakker worden en allemaal Ali heten.” Over onze volksaard: „De Nederlander twist graag over bijzaken. Dat bespaart hem de pijn van het nadenken.” - en over vele andere zaken meer.
Een van de dingen die Komrij een hartgrondige afkeer inboezemen is religiositeit, in de ruimste zin van het woord. Zweverige New-Agers kunnen bij hem beter niet aan de deur komen en in krachtige bewoordingen bestrijdt hij de „stankbel van de Nieuwezijds”, ofwel: de in Amsterdam gevestigde Scientology Kerk. Deze sekte maakt zich volgens hem schuldig aan niet minder dan „het financieel en seksueel uitbuiten van willoze slachtoffers, het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunde, het voeren van valse titels, het ontduiken van de belasting en het op grote schaal chanteren van mensen (…).”
Deze bewering wordt ondersteund door feitenmateriaal, en is dus meer dan een loze kreet. Jammer dat de auteur elders wel tot ongefundeerde beschuldigingen vervalt: „De ergste vijanden van de mens, in de geschiedenis, waren de cholera, de oorlog en het christendom.” De cholera en de oorlog, dat zal waar wezen; maar het slot van deze bewering is ronduit absurd. Bewijzen ontbreken dan ook.
Lafheid
Een interessante categorie vormen de essays over menselijke gemoedsbewegingen. Onder de kop ”Over humeuren en temperamenten” komen meer dan vijfenzeventig menselijke gevoelens en houdingen aan bod: van aanstellerij tot het telefoonsyndroom, van bescheidenheid tot symmetritis, van lafheid tot querulantisme, van gramschap tot het x-gevoel.
Deze stukken bevatten een aantal rake en soms ook komische observaties. „Al te grote gemeenzaamheid vermenselijkt niet de status van degene die hoger, ouder, belangrijker, kundiger enzovoort is, het roept de kunde, de vlijt en het talent -of liever het gebrek daaraan- van de lagere uit tot norm.” „Hoe onchristelijk een mens ook is, het begrip schuld is hem niet vreemd.” „Het heldendom is luidruchtig, de lafheid werkt in stilte. Gelukkig maar, want als er voor alle lafaards ter wereld een standbeeld zou worden opgericht bleef er geen ruimte meer over.” „Het grote legioen blijft verlangen. Waarnaar? Ze weten het niet, anders was het geen verlangen meer.”
Emoties
De bloemlezing besluit met een essay van samensteller Puthaar, waarin hij Komrij kenschetst als een „schrijver in de arena”, als iemand die zich vechtgraag uitlaat over alle facetten van het maatschappelijke leven. Maar volgens hem verwoorden de in ”Inkt” verzamelde stukken vóór alles „een innerlijke strijd tussen elkaar beconcurrerende identiteiten, standpunten, emoties en temperamenten.”
Inderdaad spreekt de auteur zichzelf regelmatig tegen, ook wanneer hij de ikvorm gebruikt. Overigens is niet altijd te bepalen wanneer hij schrijft namens zichzelf en wanneer niet. „Soms laat ik mijn pen graag gaan waar hij het wil - zonder dat ik om mijn bedoelingen maal.”
Verder is het, zoals gezegd, lastig om over deze ”Kapitale stukken” een eensluidend oordeel te vellen. Een flink aantal essays kun je met genoegen lezen, mede vanwege Komrijs gevoel voor humor. Helaas worden andere ontsierd door grove taal en verkeerd gerichte agressie. Komrijs nogal hedonistische en uitzichtloze levensvisie moet maar niet klakkeloos over worden genomen. De schrijfstijl is levendig en toegankelijk.