Buitenland

Roversnest Afghanistan

Het was onze collectieve en ultieme wraak: de ochtend na de laffe roofmoord op de Zweedse cameraman Ulf Stromberg besloten we massaal de Afghaanse stad Taloqan te verlaten. De bende Afghaanse rovers en oplichters die ons gedurende elf dagen had uitgeperst en uitgewrongen, stond teleurgesteld toe te kijken hoe het konvooi van twintig jeeps, trucks en vrachtwagens zonder afscheidsrituelen en andere hoffelijkheden de stad uitreed.

Door Arthur van Amerongen
4 December 2001 16:38Gewijzigd op 13 November 2020 23:18

Met de onvoorziene uittocht verdwenen tevens de duizenden contante dollars die anders ongetwijfeld in de zakken van ”Ali Baba en de 40.000 rovers”, zoals we de plaatselijke bewoners omschreven, waren verdwenen. De kip met de gouden eieren was eigenhandig door de bevolking geslacht. Voor nuances was geen plaats meer. Slechts één gedachte overheerste: Dit hebben die schurken verdiend.

Iedereen kende Ulf (wiens doodskist ons zou vergezellen op de lugubere tocht naar Tadzjikistan), en het gevoel van walging was unaniem. We dachten aan fotograaf Martin Adler, in wiens armen Ulf in twintig minuten was doodgebloed. Hij had de vreselijke opdracht Ulfs echtgenote en de drie kinderen de onheilstijding te brengen.

Heel even was er nog gediscussieerd over journalistieke verantwoordelijkheid, maar toen hakte Ian Cobain, senior reporter van The Sunday Times, resoluut de knoop door. Onze buurman in de compound van een Zweedse hulporganisatie –met zijn onafscheidelijke Russische berenmuts en Brits relativeringsvermogen– zei met trillende stem dat we gek waren als we ons leven op wilden opofferen voor een stel dwaze Afghanen.

Voortdurend gekoeioneerd en bedisseld door allerlei hotemetoten van de Noordelijke Alliantie was het werken allengs moeilijker geworden, nog los van de barre fysieke, logistieke en hygiënische omstandigheden. De dag na de val van Kunduz, die we dankzij de algehele verwarring nog wel konden verslaan, werd plotseling de wijde omgeving van de stad tot verboden terrein verklaard. In Kunduz hadden we al een glimp opgevangen van de wreedheden waartoe de Noordelijke Alliantie, Amerika’s belangrijkste bondgenoot in de strijd tegen de Taliban, in staat is.

Massaslachting
Niemand verbaasde zich dan ook over de massaslachting die kort na de verovering van Kunduz plaatshad in de gevangenis van Mazar-e-Sharif. De troepen van krijgsheer Rashid Dostum hebben een lange geschiedenis van plundering, moord, verkrachting en marteling achter de rug. In de gebieden die de Noordelijke Alliantie op de Taliban veroverde, lopen de vrouwen nog steeds in burka’s, bang als ze zijn opnieuw het doelwit te worden van de huurlingen. De islam van de nieuwe machthebbers is net zo primitief als die van de Taliban, al mag er weer naar muziek worden geluisterd, kunnen de televisies weer uit de kelders komen en zijn er geen stringente baarddrachtcodes meer.

Deze ’verlichte’ details zijn echter totaal onbelangrijk voor de Afghaanse vrouwen, die hun levensomstandigheden op geen enkele wijze verbeterd zien. De paar vrouwen die we spraken in het ziekenhuis van Taloqan –ze mochten er als medisch personeel actief zijn omdat er geen enkele vakbekwame broeder meer was– klaagden steen en been. Bang voor de Noordelijke Alliantie, bang voor de Taliban en bang voor de Afghaanse man in het algemeen was de teneur.

Generaal Rashid Dostum, keurig vertegenwoordigd op de Afghanistan-conferentie in Duitsland, heeft een huiveringwekkende reputatie. Ten eerste als draaitol: hij was generaal in Afghanistans communistische, door de Sovjet-Unie gesteunde leger, verzette zich vervolgens tegen de toenmalige president Najibullah en sloot zich aan bij de rebellen. Zijn deserteren was een van de belangrijkste factoren die tot de val van het communistische regime leidden.

Als veldheer staat hij ook niet hoog aangeschreven, tenzij het aanrichten van bloedbaden tot militair meesterschap wordt gerekend. Zijn soldaten waren vaak blootsvoets, hadden altijd te weinig voedsel en kregen gedurende drie jaar geen soldij uitgekeerd. Nu heeft Dostum twintig Amerikaanse militaire adviseurs om zich heen en wordt hij door de Verenigde Staten op zijn wenken bediend als het gaat om de toevoer van wapens en geld. De man kan amper lezen, slobbert whisky, laat zich rondrijden in een zwarte Cadillac en heeft een paard dat Trigger heet. Zijn belangrijkste verdienste lijkt te bestaan uit het garanderen van een permanente heroïnetoevoer naar Oezbekistan en Tadzjikistan.

Bonn
Alle partijen die deelnemen aan de conferentie in Duitsland hebben bloed aan de handen, met de voormalige koning Zahir Shah wellicht als gunstige uitzondering. Shah had echter beter in zijn optrekje in Rome kunnen blijven. Toen we in ’veilig’ Doesjanbe op het grote televisiescherm in de lobby van hotel Tadzjikistan de conferentie volgden, weerklonk er eensluidend gemor, hoongelach en cynisme onder hulpverleners, diplomaten en journalisten.

In een ’normale’ oorlog wil je nog wel eens partij kiezen, in het geval van Afghanistan is er louter aversie tegen alle strijdende partijen. Kenmerkend was een licht gevoel van mededogen voor de desperate Taliban die op trucks van Kunduz naar Taloqan werden gedeporteerd. Ze hadden het in ieder geval overleefd, in tegenstelling tot hun duizenden wapenbroeders die waren afgeslacht door de Noordelijke Alliantie.

Het welhaast demonische beeld dat we hadden van deze ongeschoolde zeloten viel bijna in het niet bij onze ervaring met de Noordelijke Alliantie, al bestaat er feitelijk geen echt verschil tussen de twee milities. Los van de etnische verschillen worden ze beide gekenmerkt door ongekende wreedheid, machtswellust, eerzucht en volstrekte onbetrouwbaarheid: altijd te paaien voor een dollar, gespeend van enig principe, voortdurend misbruik makend van de islam. Er is niets veranderd sinds Rudyard Kipling ”The Man who would be king” schreef.

Afgelopen zaterdag viel er in een hoofdredactioneel commentaar van de Süddeutsche Zeitung, normaliter een keurige, rationele krant, een ongekend felle uitval naar de deelnemers aan de Afghanistan-conferentie te lezen. De schrijver liet geen spaander heel van de vermeende goede bedoelingen van de partijen en maakte nog net geen gebruik van het Duitse scheldwoord ”Kanaken”. Ongetwijfeld waren er ooit positievere verhalen te vertellen over Afghanen in het algemeen. De stroom hippies die eind jaren zestig, begin jaren zeventig naar Kabul trok, heeft andere herinneringen aan Afghanistan, zoveel werd duidelijk uit een documentaire die eerder dit jaar over de toenmalige ’hippie-trail’ verscheen.

Fatsoensnorm
De recente bezoekers overtreffen elkaar met verhalen over hebzucht, oplichterij en een volstrekt gevoel van onveiligheid. De bedragen die we voor alle mogelijke hand- en spandiensten betaalden, waren buitenproportioneel. Zelfs in Libanon, Irak en Joegoslavië was er nog sprake van een zekere richtlijn en een fatsoensnorm. Een paar voorbeelden: de alleraardigste man in de Zweedse compound waar we met tien man verbleven, kwam na vijf dagen plotseling aanzetten met een stapel rekeningen. Een simpele maaltijd, bestaande uit rijst en wat brokken ondefinieerbaar vlees: 15 dollar per persoon; het wassen van een paar essentiële kledingstukken: 50 dollar per persoon (de helft van onze kleding hebben we nooit meer teruggezien).

Onze tolk Amin, zich voortdurend beroepend op zijn islamitische piëteit, probeerde dagelijks zijn buitenproportionele dagtarief van 100 dollar met 20 procent te verhogen. Indien wij geen gehoor gaven aan zijn dringende verzoek, zou hij stante pede overlopen naar Reuters. Scheer dan toch weg naar Reuters, beten we hem iedere dag weer toe, waarna hij zich kermend en lamenterend op ons wierp, zodat we gedwongen waren met hem verder te werken (de schaarse tolken in Taloqan waren allen bezet).

Dusan Vranic, fotograaf van Associated Press en in die hoedanigheid al meer dan twintig jaar oorlogsveteraan: „Man, dit land is levensgevaarlijk, en dan heb ik het niet eens over het wapengekletter. Je krijgt hier zomaar cholera, ik heb allerlei wormen in mijn ontlasting, de Middeleeuwen zijn er niets bij. Ik heb de Joegoslavië-oorlog in al zijn aspecten meegemaakt, maar met die milities viel nog te praten. Deze mensen zijn van God los, het is, vergeef me de uitdrukking, een apenland.”

De korte discussie die we kort voor ons overhaaste vertrek onderling voerden, had een ongekend scherpe ondertoon. Ondanks alle gruwelen, de talloze onschuldige burgerslachtoffers en het uiterst dubieuze optreden van het Amerikaanse en het Britse leger voelde niemand zich nog langer verplicht ooggetuige te zijn: een zeldzame breuk in het arbeidsethos.

Aan de grond
Iedereen was zich ten volle bewust van de situatie van het armste land ter wereld, dat na 25 jaar oorlog en drie jaar aanhoudende droogte volledig aan de grond zit. Vier miljoen Afghanen zijn het land ontvlucht, 7 miljoen Afghanen zijn afhankelijk van voedselhulp. Per maand worden 500 burgers gewond of gedood door landmijnen en onontplofte bommen. De ontelbare kinderen met afgerukte ledematen, zich voortbewegend op houten krukken en met soms een primitieve prothese, bleven een hartverscheurende indruk op ons maken. Maar er knapte iets na de moord op Ulf Stromber, nummer acht op het dodenlijstje van buitenlandse journalisten.

Vijf keer betrof het ordinaire roof. Ongetwijfeld is de haat van de bevolking tegen de buitenlandse pers diepgeworteld. Voorzien van satelliettelefoons en andere peperdure hightech en barstend van de dollars is er nauwelijks een groter contrast denkbaar dan dat tussen de media en de straatarme Afghanen. Het feit dat we en masse tijdens de ramadan, de heiligste maand voor moslims, aan één stuk door paften, water dronken en koekjes aten tussen de soldaten aan het front, heeft ook niet bijgedragen aan begrip.

De keiharde vragen die generaal Daoud van de Noordelijke Alliantie tijdens de talloze persconferenties om zijn oren kreeg –soms werd hij openlijk beticht van leugens– hebben veel kwaad bloed gezet. Ons hardnekkige vermoeden dat de moord op Ulf wellicht geënsceneerd was door de Noordelijke Alliantie, met als doel de westerse pers te verjagen, is gebleven. We weten niet hoe het is afgelopen met de ruim 1000 buitenlandse Taliban die in Kunduz werden gearresteerd, maar we vrezen het ergste. De bondgenoot van Amerika wil geen pottenkijkers tijdens de etnische zuiveringen, dat is duidelijk. Het uiterst onprettige gevoel dat we hadden tijdens ons plotselinge vertrek uit Taloqan en daarna, is ook gebleven. Het knaagt, ook al waren er verzachtende omstandigheden zoals levensgevaar en geldgebrek.

Lijfsbehoud
Maar ergens trek je een grens tijdens een oorlog en krijgt het behoud van eigen lijf de voorkeur boven het al dan niet nuttig verslaan van een zinloze oorlog. En dat lijfsbehoud een betrekkelijk begrip is, bleek toen we met het merendeel van de ’Taloqan-groep’ voor de wekelijkse vlucht van Doesjanbe naar München incheckten. Amper bekomen van de schrik, kletsten we nog wat na over de afgelopen weken. Tot we hoorden dat de oude Toepolev, alles aan boord was kapot, van Tadzjikstan Airways vier keer het toegestane vrachtgewicht aan boord had. De bagage van NBC, ABC, Sky, BBC en de European Broadcasting Union blokkeerden de nooduitgangen en er ontstond een felle ruzie tussen de verschillende ’networks’ toen bleek dat het vliegtuig niet kon opstijgen.

Niemand wilde achterblijven in Doesjanbe en de tussenkomst van de naar drank stinkende piloot, die slechts „njema problema” bromde, maakte de situatie er niet beter op. Uiteindelijk slaagde de piloot er op onnavolgbare wijze in het loodzware vliegtuig de lucht in te krijgen. Na een bijna-crash tijdens de tussenstop in Istanbul en een verontrustende escorte van Turkse brandweerwagens met zwaailichten dacht niemand meer aan het onrecht in Afghanistan.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer