„De kerk was de accu waar je op liep”
Voor de winkeldeur staan lege kratten bier. In de bak ligt De Ommelander, de streekkrant. De winkel van Sinkel wordt beheerd door Luit Kap. Hoe oud hij is, weet hij niet. „Toen ik 65 werd, ben ik gestopt met tellen.” Het dorp heeft geen kerk, nooit gehad ook. „Maar ik ben wel gelovig”, zegt Kap. Hij wijst naar buiten. „Er moet toch wel íets zijn dat dit alles bestuurt.”
Kaps winkeltje staat aan de Molenweg in Oudeschip, het meest noordelijke dorp van het vasteland van Nederland. De personentrein naar het noorden rijdt maar tot Roodeschool. Daarna wordt het stil.Dat is ook de mythe van Oudeschip, dat het niks is. Nog niet eens een buurtschap. Een stip op de kaart. Een hoopje huizen in de weilanden, pal achter de Eemsdijk. Hier is geen school en geen café. Een zwijgend stukje aardkloot in het grote niets. Wie hier de deur uitgaat, gaat acuut het dorp uit. Meer mogelijkheden zijn er niet.
Kap beheert zijn winkeltje al vijftig jaar. Hij kent iedereen en weet alles van de historie van het dorp. „Oudeschip is een vergeten uithoek geworden. Vroeger had je hier nog wel wat voorzieningen, maar alles is weg. Alle winkeltjes zijn kopje-onder gegaan. Oudeschip is Oudeschip niet meer.”
Oudeschip was lang geleden nog best een kerkelijk dorp, vertelt Kap. „Omdat het dorp zelf geen kerk had, gingen we naar het buurdorp Oosteinde. Zondagsmorgens zag je Oudeschip leeglopen, allemaal op z’n zondags, naar de kerk in Oosteinde. Het zag soms zwart van de mensen, vaak hele gezinnen op de fiets. Nu zie je niemand meer. Hier wonen geen kerkse mensen meer. Er wonen misschien 200 mensen, maar ik ken niemand die naar de kerk gaat.”
Kaps winkeltje staat boordevol. „Ik verkoop alles, nog meer dan V & D. Nee verkopen, doen we niet.”
Op de vraag wie God voor hem is, schokschoudert de oude man. „Wie zal weten wie God is? Maar, ik geloof wel dat Hij er is.”
Vroeger was Kap hervormd. „En goed ook.” Kan hij op zijn oude dag geloven zonder kerk, zonder kerkgang, zonder preek? Hij denkt van wel. „Maar ik denk ook dat je maar beter wel naar de kerk kunt gaan. Dan blijf je bij, zeg maar. Er moet waarschijnlijk eerst iets ergs gebeuren voordat Noordoost-Groningen weer naar de kerk gaat.”
Oudeschip behoort tot de gemeente Eemsmond. Nog iets noordelijker ligt Eemshaven, maar daar wonen helemaal geen mensen meer. Eemshaven heeft veel havens, heftrucks, terminals en windmolens, maar geen kerk, geen klooster, geen kapel, geen religie en geen devotie.
Het dorp Oudeschip heeft vier straten. Het ligt vlak bij de Waddenkust. Vanaf de dijk kun je óver de Eems het Duitse eiland Borkum zien liggen. Het dorp had een halve eeuw geleden nog drie scholen, een openbare, een roomse en een hervormde. Ze zijn alle drie weg. Want er wonen toch geen kinderen meer.
Aan de wand van zijn warenhuis heeft Kap een tekst opgehangen. „Ik woon hier aan de straat, wat kan ik anders wensen, dan de zegen van de Heer, en de nering van de mensen.”
Denkt Kap dat er na het leven nog iets volgt? „Er is vast leven na de dood, maar hoe, dat weet ik niet. Alles is mogelijk.”
Langs de kant van de weg staat een monteur van Rijkswaterstaat. Lang geleden was hij kerkelijk. „Maar alles is hier teruggelopen. Pastorieën zijn afgestoten, kerken staan leeg. Dat is in de jaren zeventig begonnen. Kerkgangers zijn er niet meer. Als er in de buurt nog ergens een predikant woont, dan dient hij wel vier of vijf gemeenten.”
Misschien heeft de kerkelijke terugloop ook wel zuiverend gewerkt, denkt hij. „Vroeger was kerkgang ook een beetje uiterlijk vertoon. Dat is in elk geval weg. Als er nu nog wat aan godsdienst over is, dan is dat puur, en echt.”
Toch vindt hij het wel jammer dat de kerkgang verleden tijd is geworden. „De kerk was de accu waar je door de week op liep.”
Het dorp blijkt bij nader inzien ook nog een kringloopwinkel te hebben: ’t Looplampje. De man en de vrouw die het rommeltje drijven, zijn somber over de mensheid. „Het is allemaal leugen en bedrog”, bromt hij. „Het is allemaal haat en nijd”, zegt zij.
Komen ze nog wel eens in een kerk? Hij: „Wat zouden we er moeten doen? Zij: „We hebben al genoeg aan onszelf.”