„Ik leerde mijn vijanden vergeven”
Haat tegen haar vijanden heeft ze niet meer - Takoosh Hovsepian, de echtgenote van een in 1994 omgebrachte Iraanse voorganger: „Ik heb op Gods school de les geleerd je vijanden lief te hebben.” Sinds 2000 woont de Iraanse weduwe en moeder van vier kinderen in Amerika. Zaterdag is ze te gast op de landelijke dag van Open Doors, de organisatie voor vervolgde christenen.
Als tiener bad Takoosh of ze met een predikant zou mogen trouwen, om zo haar leven in dienst van God te kunnen besteden. Haar wens werd vervuld, maar de weg zou niet gemakkelijk worden. Haar man, ds. Hovsepian, was 48 jaar oud toen hij op een dag werd vermist. Na twaalf angstige dagen bleek hij op last van de Iraanse overheid te zijn omgebracht. Rond die tijd werden ook vier andere Iraanse voorgangers op lafhartige wijze om het leven gebracht. Ze weigerden de Iraanse regeringsverklaring te ondertekenen om geen evangelisatie onder moslims te bedrijven.
Takoosh werkte in de beginjaren van hun huwelijk twaalf jaar lang met haar man in het noorden van Iran, in de stad Gorgan. „Het was heel moeilijk voor ons om daar te beginnen met evangelisatiewerk”, zegt ze. „We werden door fanatieke moslims tegengewerkt. Soms gingen de ruiten aan diggelen. Een andere keer kregen we dreigbrieven dat ze ons zouden doden. Moslims kwamen in de kerk, niet om te luisteren, maar om te infiltreren. We leerden daar hoe je op God, en op Hem alleen, moet en mag vertrouwen.”
In Iran is 98 procent van de bevolking (55 miljoen mensen) moslim. Vooral na de Iraanse Revolutie zijn de problemen voor christenen steeds groter geworden, zegt Takoosh. „Tijdens de revolutie dreigden honderden mensen de kerken te zullen verbranden, wat gelukkig niet is gebeurd. De islamitische regering wil niet dat moslims naar de kerk gaan. Evangelisatie bedrijven onder hen is verboden.”
Ds. Hovsepian vervulde belangrijke functies in de Iraanse kerk. Hij was algemeen secretaris van de Assemblies of God en voorzitter van de Raad van Protestantse Predikanten. Bij diverse gelegenheden sprak hij uit bereid te zijn tot het uiterste te gaan voor zijn geloof en voor de kerk. Zijn vrouw blikt terug. „Haik zei telkens: We hoeven niet bang te zijn. We moeten op God vertrouwen. Maar ik was in mijn hart wel bang. Haik was vol liefde voor mensen, ook voor zijn moslimnaasten. Ze waren welkom in de kerk; ze wisten dat hij hen in moeilijke tijden hielp.”
De Iraanse voorganger opereerde in Iran op het scherp van de snede. Toen hij een verklaring over schendingen van de godsdienstvrijheid wereldkundig maakte, wist hij dat dit zijn dood kon betekenen. De dag dat Haik vertrok om een vriend van het vliegveld te halen, en niet meer terugkeerde, staat gegrift in het geheugen van de weduwe en haar kinderen. „We wisten niet waar hij was. Had hij een ongeluk gehad? Lag hij in het ziekenhuis? We wisten wel dat de regering hem niet mocht. Dagenlang hebben we hopeloos gezocht.” De oudste zoon, Joseph, kreeg op het politiebureau alleen een foto van zijn vader te zien. Volgens de politie was het lichaam van ds. Hovsepian in een steegje in Teheran gevonden.
Takoosh: „Ik had alleen maar haat in mijn hart, haat voor mijn vijanden die Haik hadden vermoord. Ik kón hen niet vergeven. Ik bad met mijn lippen: God, geef me de kracht om te vergeven, en voordat ik bad, zag ik in mijn verbeelding mezelf met modder naar hen gooien. Toen is er een wonder gebeurd. God leerde me hoe ik mijn vijanden kon vergeven. Toen bad ik niet meer alleen met mijn lippen, maar vanuit de diepte van mijn hart. Ik had nu geleerd niet alleen op God te vertrouwen en op Hem te leunen, maar ook hoe je je vijanden kunt vergeven. De laatste les die ik op deze praktische school leerde, was hoe je God, zelfs in uiterst moeilijke omstandigheden, kunt prijzen - prijzen omdat altijd alles, wat er ook gebeurt, onder Zijn bestuur valt.”
Takoosh ontving honderden brieven en kaarten vanuit heel de wereld, ter ondersteuning in de lijdensweg. „Sommigen ondertekenden zelfs een brief met druppels eigen bloed. Elke kaart nam iets van mijn pijn weg.”
De Iraanse christin verwachtte niet dat na deze gebeurtenis de kerk nog zou groeien. „Ik dacht dat er niemand meer zou komen. Maar het tegenovergestelde bleek waar. Kort na de dood van mijn man werd een aantal moslims op wonderlijke wijze bekeerd. Bij die bekering speelden dromen een belangrijke rol.”
Haar zoon noemt een voorbeeld. „Er was een moslim die nooit van Jezus had gehoord. In een droom zag hij dat er een man naast hem kwam lopen. Het was mijn vader. Al wandelend naderden ze een brede en aantrekkelijke poort, en een smalle, nauwe. Zelf ging hij door de brede, mijn vader ging door de smalle. Toen de moslim vroeg waarom hij niet de fraaie poort nam, legde mijn vader uit dat het je na die smalle poort beter vergaat, omdat Jezus daar is. Korte tijd later liep de man op de begraafplaats en zag de foto van mijn vader. Zo kwam deze man tot inkeer.”