„Beenderkist van Jakobus wellicht vals”
De buiten Jeruzalem gevonden beenderkist die een bewijs zou moeten zijn voor het bestaan van Jezus van Nazareth, is „met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” een vervalsing. Dat zei de Leidse nieuwtestamenticus prof. dr. H. J. de Jonge vrijdag. Bovendien is het volgens hem zeker niet de eerste buitenbijbelse aanwijzing voor het bestaan van Jezus.
Het kalkstenen ossuarium uit 63 na Christus draagt in het Aramees de inscriptie ”Jakobus, zoon van Jozef, broer van Jezus”. Jakobus, een broer van Jezus, komt in het Nieuwe Testament voor als leider van de eerste christelijke gemeente in Jeruzalem. De Franse paleograaf André Lemaire van de Sorbonne in Parijs, die het object voor het eerst heeft bestudeerd, gelooft dat de inscriptie verwijst naar de Heere Jezus.
De Jonge vindt vooral de verwijzing naar Jozef verdacht. „Jozef komt als Jezus’ vader pas voor in de evangeliën van Lukas en Matthéüs. Het oudste evangelie, dat van Markus, vermeldt Jozef nog niet.” Het is volgens De Jonge niet erg waarschijnlijk dat het Markusevangelie, dat dateert van 70 na Christus, Jozef niet kent en het ossuarium uit 63 wel. Het kistje is dan ook vermoedelijk „christelijk maakwerk” uit de tijd nadat Lukas en Matthéüs hun evangeliën schreven, stelt hij.
Zelfs als het ossuarium inderdaad uit de eerste eeuw stamt, is er nog geen onomstotelijk bewijs dat het naar de bijbelse Jezus verwijst, vindt dr. De Jonge. De onderzoekers stellen dat de combinatie van de drie namen statistisch gezien opvallend is. „Maar ook al komt die combinatie nog maar een enkele andere keer voor, dan is het kistje al geen bewijs meer”, aldus de hoogleraar.
Bovendien zijn vinder en vindplaats nog niet bekendgemaakt. Als vindplaats wordt genoemd „een grot in een buitenwijk van Jeruzalem.”
„Zonder een duidelijk bekende vindplaats is de vondst waardeloos, want dan kan er gemakkelijk geknoeid zijn”, aldus De Jonge.
De hoogleraar begrijpt alle opwinding rond het ossuarium niet. „Onomstotelijke bewijzen dat Jezus een historische figuur is, waren er al lang. De brieven van Paulus, die uit de jaren 50 tot 57 stammen, en Markus leggen daar onafhankelijk van elkaar getuigenis van af. Ook maken de niet-bijbelse geschiedschrijvers Flavius Josephus, Tacitus en Suetonius melding van Jezus.”