Neem de godsdienst serieus
De leiding van de Radboud Universiteit Nijmegen moet duidelijker zijn over wat de christelijke identiteit van de universiteit in de praktijk betekent, betoogt dr. Hans Ester. Hij pleit voor de koppeling van levensbeschouwing en wetenschapspraktijk op basis van een oecumenische grondslag.
Zo fel als in 1980 wordt de discussie over de christelijke grondslag van de Radboud Universiteit thans niet meer gevoerd. Naar aanleiding van een vraaggesprek van de toenmalige rector magnificus, P. Wijdeveld, op 12 januari 1980 met het dagblad Trouw laaiden de emoties hoog op. Een zekere Jan Huurman gooide in een bijdrage aan het universiteitsblad van 25 januari 1980 zelfs paus Woytila, Dries van Agt, de KRO en rector Wijdeveld in één pot en betitelde die als „Nijmeegse kontra-reformatie.”De discussie over de religieuze identiteit van de Radboud Universiteit is door toedoen van enkele protestants-christelijke studentenverenigingen een maand geleden opnieuw aangezwengeld. De studenten hadden behoefte aan een duidelijke uitspraak van de leiding van de onderwijsinstelling over de katholieke identiteit van de Radboud Universiteit. Rector Bas Kortmann nodigde de studenten daarop uit voor een gesprek.
Het gesprek dat Ewoud Laseur, vertegenwoordiger van deze studentenverenigingen, met de rector voerde (een verslag hiervan staat in het universiteitsblad Vox, nr. 19) lijkt echter vooralsnog niet tot een brede en diepe identiteitsbezinning op alle niveaus van de Nijmeegse universiteit te leiden. Volgens Laseur gaf de rector de volgende verduidelijking van het Radboudbeleid: „Hij zei dat er geen eenduidige katholieke beleving is en dat de onze dus kan verschillen van die van de Radboud Universiteit. Daarnaast zegt hij dat de universiteit vooral katholiek wil zijn door het goede voorbeeld te geven als het gaat om christelijke normen en waarden. Daarin zijn we wel degelijk consistent en consequent, vindt hij.”
Het is duidelijk: de rector heeft zich er met een Jantje van Leiden van afgemaakt door op het goede voorbeeld van de christelijke normen en waarden binnen een soort katholieke diversiteit van opvattingen aan de Radboud Universiteit te wijzen.
Inspiratiebron
Met de beste wil van de wereld kan dit antwoord van de rector niet bevredigend genoemd worden. Het antwoord was eerder een dooddoener om de discussie in de kiem te smoren. Van de hoogste bestuurder van een zich confessioneel noemende universiteit mogen we toch wel iets anders verwachten.
Dat andere zou er in grote lijnen als volgt uit kunnen zien: de ethische waarden die aan de Radboud Universiteit worden nagestreefd, zowel in de fundamenteel doordachte beoefening van het wetenschappelijk onderzoek als in de respectvolle en zorgzame wijze waarop de leden van deze academische gemeenschap met elkaar omgaan, hebben een centrale inspiratiebron die van religieuze aard is.
Deze inspiratiebron veronderstelt dat de Bijbel geen doorsneeboek is, maar als een door God geschonken geschrift wordt ervaren dat van de ene generatie lezers aan de volgende generatie lezers is toevertrouwd om ermee in gesprek te gaan, teneinde te ontdekken wat de zin van het individuele menselijke bestaan en van de geschiedenis der mensheid is.
Uit de Bijbel zijn het logo van de Radboud Universiteit en de teksten van de (Latijnse) gebeden bij academische plechtigheden afkomstig. In het logo zien we het kruis van Christus en de duif als symbool van de Heilige Geest. De tekst van het logo luidt: ”In dei nomine feliciter” (Gelukkig in de Naam des Heeren). Op iedere envelop van de Radboud Universiteit staan het kruis, de duif en de tekst over de Naam des Heeren.
Naar de buitenwereld fungeert dit als identiteitssignaal. Deze symbolen fungeren thans echter eerder als een ballast uit het verleden die de Radboud Universiteit om praktisch-financiële redenen van subsidiëring meezeult dan als tekens van de rijkdom aan verhalen en gedachten die aan de mens door al die eeuwen heen zijn aangereikt om zich te bezinnen op de verhouding van God tot de mens en omgekeerd.
Bittere pil
Zou het alleen om christelijke normen en waarden gaan, dan zijn die evenzeer in Amsterdam of Groningen te vinden. Die waarden zijn volstrekt niet uniek voor Nijmegen. De kern van de door de studenten gestelde vraag is of het bestuur van de Radboud Universiteit nog enig heil ziet in de koppeling van levensbeschouwing en wetenschapspraktijk.
Hier zal vroeg of laat een antwoord op moeten komen. Een keer moet de vraag van Gretchen uit Goethes tragedie ”Faust” serieus worden genomen: „Zeg nu toch eens, hoe ’t met je godsdienst staat? Je bent een beste lieve man, Maar ’k meen dat die je niet ter harte gaat” (vertaling van C. S. Adama van Scheltema).
Als die godsdienst het bestuur van de Radboud Universiteit wel ter harte gaat, lijkt mij het openen van de deur naar een oecumenische grondslag van deze instelling voor de hand te liggen. Dat zal voor de rooms-katholieke bisschoppen mogelijk een bittere pil zijn. Maar die zullen toch niet blind zijn voor de reële verwachting dat juist vanuit de protestants-christelijke richting een waardevolle impuls voor de vitaliteit van de traditie van het christendom zal uitgaan. Op deze vitaliteit komt het in Nijmegen anno 2008 aan.
De auteur is docent literatuurwetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen.