OPEC-invloed gaandeweg ingeperkt
De olieprijs breekt het ene na het andere record. Met het slechten van de 140 dollargrens, zoals deze week bijna gebeurde, lijkt het einde nog niet in zicht. Opkomende economieën als China en India hebben een onverminderde honger naar olie. De vraag is wat de Organisatie van Olie Exporterende Landen (OPEC) tijdens een spoedbijeenkomst die de komende dagen gehouden wordt, zal doen.
Het gat tussen vraag en aanbod stuwt de olieprijs en de markt vreest de gevolgen voor de economie. „Het is niet meer zoals dertig jaar geleden, toen de OPEC de kraan even kon opendraaien”, zegt analist Bert van Hoogenhuyze van effectenhuis De Vries & Co. „In die tijd was de reservecapaciteit nog groot. Tegenwoordig is dat anders. Ze kunnen niet meer zo veel extra in de markt zetten.”OPEC-lid Saudi-Arabië heeft onlangs gezegd de productie van olie met 300.000 vaten per dag te willen opschroeven. Het gaat daarbij om lichte olie. Saudi-Arabië heeft nog behoorlijk wat zware olie in de grond zitten, maar daar zijn door gebrekkige investeringen simpelweg niet genoeg geschikte raffinaderijen voor. Vooral China schreeuwt om lichte olie om het razendsnel groeiende personen- en vrachtwagenpark van brandstof te voorzien.
Of de toezegging van Saudi-Arabië genoeg zal zijn om verdere prijsstijgingen te temperen, moet blijken. De OPEC heeft altijd gezegd dat ze niet verantwoordelijk is voor de hoogte van de olieprijs en is daarom niet happig op een productieverhoging. De olie is er volgens de organisatie namelijk wel, maar er is te weinig geïnvesteerd in raffinagecapaciteit voor zware olie. Uiteindelijk ziet de OPEC de vraag naar olie wereldwijd minder snel groeien door de hoge prijzen en de vertraging van de economie.
Dat er sprake zou zijn van onwil van de OPEC om de productie te verhogen, is onwaarschijnlijk volgens Lucia van Geuns, plaatsvervangend hoofd van het energieprogramma CIEP van onderzoeksinstituut Clingendael. „De OPEC is er niet bij gebaat dat de olieprijs naar de 200 dollar gaat”, aldus Van Geuns. „Dat zou een wereldwijde economische crisis betekenen. Zij is ook gebaat bij een stabiele markt.”
Ondertussen wordt in de Verenigde Staten al flink minder getankt en ook in Europa worden de effecten van de hoge olieprijs zichtbaar. Denk aan de stakende vrachtwagenchauffeurs in onder meer Spanje. Doordat landen als China, India, Indonesië en Maleisië hun olieproducten subsidiëren, merken hun inwoners echter nauwelijks iets van de stijgingen en maken zij onverminderd in steeds groteren getale de gang naar de pomp.
De regeringen van onder meer India en Indonesië kunnen deze kosten echter niet langer meer dragen en gaan de prijzen voor de gewone man al wat verhogen. Gisteren maakte ook China bekend de brandstofprijzen voor het eerst in acht maanden noodgedwongen te verhogen. „Het land is erg bang dat de toch al hoge inflatie nog verder oploopt”, aldus Van Hoogenhuyze.
Zo lang de vraag blijft toenemen en het investeringsgat nog niet overbrugd is, is het onwaarschijnlijk dat de olieprijs op zijn retour gaat. Vrezen sommigen dat de olieprijs rechtstreeks afstevent op de 200 dollar per vat, het Russische staatsolieconcern Gazprom houdt zelfs rekening met een bedrag van 250 dollar.
De markt houdt zijn hart vast en het woord stagflatie, een hoge inflatie die gepaard gaat met economische stagnatie, valt al hier en daar. „Er zijn geen quick fixes”, meent Van Hoogenhuyze.
Volgens Van Geuns zijn de VS en Europa zo rijk dat ze de veerkracht hebben de situatie nog aan te kunnen. „Maar hoe lang nog?” vraagt zij zich af. „Het zou goed zijn de transitie naar duurzame energie versneld in te zetten, maar daarvoor moet olie nog een stuk duurder worden. We zijn er nog niet aan toe.”