Opinie

Liberaliseringsbeleid nekt gezinsbedrijven

De ingeslagen weg van hervormingen door prijsverlagingen is funest voor een sociaal, landschappelijk en ecologisch verantwoorde landbouw in Europa, menen Cees van Bruchem en Dick Stellingwerf.

24 October 2002 07:17Gewijzigd op 13 November 2020 23:53

Het kabinet koppelt de instemming met de uitbreiding van de EU nog steeds aan de „hervorming” -lees: „afbraak”- van het EU-landbouwbeleid. De landbouwsubsidies zijn volgens de regeringspartijen veel te hoog en moeten drastisch worden verminderd. Daarbij wil de VVD, die het budget voor zwakkere groepen al gauw te groot vindt, nog verder gaan dan het CDA. De omvang van de landbouwsubsidies hangt samen met de hervormingen van het landbouwbeleid, die in het begin van de jaren negentig begonnen zijn.

De Nederlandse regering heeft dit beleid altijd gesteund. Toen werd de weg ingeslagen van prijsverlagingen gecombineerd met „compenserende” toeslagen. Die route is later, onder meer bij de hervorming in het kader van Agenda-2000, voortgezet. Vanaf dat moment kregen de boeren niet langer een fatsoenlijke prijs voor hun producten die min of meer gerelateerd was aan de kostprijs voor hun producten, maar werden ze sterk afhankelijk van allerlei toeslagen uit de staatskas. Niet de consument maar de belastingbetaler moest voor het boereninkomen gaan zorgen.

Van meet af was duidelijk dat deze beleidsverandering zou leiden tot een enorme stijging van de uitgaven. Het was voorspelbaar -en het is ook voorspeld- dat er op dit systeem steeds meer kritiek zou komen en dat het niet duurzaam zou blijken te zijn. Die voorspellingen komen nu uit. Je zou kunnen zeggen dat het EU-landbouwbeleid in wezen te véél is hervormd.

Lege handen
De Europese Commissie en sommige regeringen -de Nederlandse voorop- willen op deze heilloze weg voortgaan. De prijzen verder omlaag, ook voor producten die tot dusver grotendeels buiten schot zijn gebleven, en nog meer toeslagen, die vervolgens snel worden afgebroken. In ambtelijk jargon heet dat ”degressie”.

Wie had verwacht dat het nieuwe -inmiddels gevallen- kabinet, met daarin een dominante positie voor het CDA, dat zich altijd heeft opgeworpen als verdediger van de gezinsbedrijven, een andere lijn zou kiezen, komt bedrogen uit. In het strategisch akkoord van CDA, VVD en LPF staat met zoveel woorden dat de directe toeslagen moeten verdwijnen. Minister Veerman heeft onlangs in de Kamer verklaard dat de afbouw van de directe steun geen punt van discussie is, het gaat alleen nog maar om het tempo waarin die afbouw totstandkomt. Het is teleurstellend dat op dit punt dus geen verschil tussen Veerman en Brinkhorst is te constateren.

Op de toeslagen wordt nu een ander etiket geplakt: niet meer een compensatie voor lage prijzen, maar een beloning voor het onderhoud van natuur en landschap. Naar onze mening wordt daarmee echter het probleem niet opgelost.

Het is van tweeën een: óf de nieuwe toeslagen compenseren slechts een fractie van het inkomensverlies vanwege de prijsverlagingen, óf ze kosten zo veel dat de huidige kritiek gewoon voortduurt. Voorbeeld: het produceren van melk brengt momenteel in Nederland zo’n 4500 euro per hectare op. Bij volledige liberalisering -een prijsdaling van 30 à 40 procent- gaat daar dus ruim 1500 euro af.

Voor het beheer van natuur en landschap kan worden volstaan met enkele honderden euro’s per hectare. De natuur kan namelijk grotendeels zichzelf beheren, kosteloos. Wanneer de vergoedingen voor beheer van natuur of landschap veel hoger worden vastgesteld dan de kosten die ermee gemoeid zijn, zal dat op een gegeven moment leiden tot de klacht bij de Wereldhandelsorganisatie dat de EU de boeren te veel subsidieert. Voormalig staatssecretaris Benschop heeft niet voor niets verklaard dat „multifunctionele landbouw” geen argument kan zijn om de huidige steun onder een andere naam voort te zetten. Met deze benadering staat de Europese landbouw in wezen dus met lege handen.

Merkwaardig beleid
Het gevolg van dit beleid is uiteindelijk een inkomensdaling voor de Europese boeren met tientallen procenten en een nieuwe ronde van sanering en schaalvergroting. Het beleid kost weliswaar minder geld en het voedsel voor de consument wordt nóg goedkoper, maar de sociale prijs is hoog. Zoals staat beschreven in een LNV-nota over ”Boeren bij vrijhandel”, wordt het landbouwbedrijf bij volledige liberalisering veel grootschaliger en, voorzover het gaat om veehouderij, meer industrieel. In de nota wordt gesproken van bedrijven met 200 tot 1000 koeien. Ter vergelijking: momenteel telt het gemiddelde Nederlandse melkveebedrijf ruim vijftig koeien en dat in de EU ongeveer 25. Het aantal melkveehouders in de EU zou dus wel eens letterlijk gedecimeerd kunnen worden en in de andere grondgebonden sectoren zal het beeld niet veel gunstiger zijn.

Het is ook een merkwaardig beleid. Uit allerlei onderzoek blijkt dat de burgers een kleinschalig landschap willen met veel variatie, maar de regeringspartijen maken zich sterk voor een beleid dat leidt tot een enorme schaalvergroting in de hele EU. PvdA en D66 zijn wat dit betreft geen haar beter. In het rapport van de CDA-commissie-Veerman van vorig jaar staat terecht: „Als men de grenzen zonder meer openstelt (…), dan betekent dit dat men ook de agrarische productiemethoden en het bijbehorende grootschalige en eentonige landschap en normen en waarden met betrekking tot productie en bewerking importeert.” Maar waarom kiest CDA-minister Veerman dan toch voor een beleid met dergelijke gevolgen?

Afzet
Die grootschalige landbouw zal ongetwijfeld goed kunnen concurreren op de wereldmarkt. De productieomstandigheden zijn in Europa immers relatief gunstig. Het gevolg is echter dat ook deze gesaneerde landbouw, na een aanpassingsperiode, de ontwikkelingslanden uit de markt dringt, alleen nu zónder subsidies. De wereldmarktprijzen gaan dan weer omlaag. Ook wat dat betreft verbetert er dus weinig.

De ingeslagen weg van hervormingen door prijsverlagingen is dus naar onze mening funest voor een sociaal, landschappelijk en ecologisch verantwoorde landbouw in Europa. Wat er moet gebeuren is dat boeren (weer) een fatsoenlijke prijs krijgen voor hun producten, zodanig dat de tamelijk kleinschalige landbouw zoals we die in West-Europa kennen, in grote lijnen overeind kan blijven. Daarvoor is prijsbescherming via importheffingen nodig, met daaraan gekoppeld productiebeperking. De EU-productie dient dan zo ver te worden teruggebracht dat exportsubsidies kunnen worden afgeschaft. Voor melk betekent dat naar onze schatting een productievermindering met 5 tot 10 procent. Doordat de druk op de wereldmarkt dan vermindert, gaan daar de prijzen omhoog, waarvan ook de ontwikkelingslanden kunnen profiteren. Primair doordat ze hun eigen landbouwmarkten ongestoord kunnen ontwikkelen en instandhouden. Daarnaast kan binnen het kader van de beheerste productie aan ontwikkelingslanden ruimte worden geboden voor de afzet van producten naar de West-Europese markt zonder dat dit ten koste gaat van de boeren in de EU.

Markt, markt, markt
Zeker, de consument zal na jarenlange prijsdalingen wat meer voor zijn eerste levensbehoefte ”voedsel” moeten betalen. Daardoor zullen ook de Europese ondersteuningsuitgaven aanzienlijk kunnen worden gereduceerd. Met het geld dat daarmee vrijvalt zouden vervolgens de toetreding van de nieuwe landen tot de Europese Unie en eventuele extra eisen op het gebied van natuur, landschap en dierenwelzijn kunnen worden betaald.

Wij beseffen best dat deze alternatieve hervormingsroute niet probleemloos is, maar gelet op de nadelen van de huidige beleidsvoornemens zou dit alternatief een serieuze kans moeten krijgen. Het probleem is echter dat de ’ideologie van de markt’ zich in de meeste Nederlandse politieke partijen zodanig heeft genesteld, dat ze over alles wat afwijkt van ’meer markt’ zelfs niet willen nadenken.

De auteurs zijn respectievelijk Eerste-Kamerlid en oud Tweede-Kamerlid voor de ChristenUnie.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer