Wisselend
„Alzo zullen de vrijgekochten des Heeren wederkeren en met gejuich tot Sion komen…”
Jesaja 51:11De stemmingen waren ook bij David wisselend, soms was het zomer daarna weer winter. Dat zien we in zijn psalmen. Dikwijls zult u zien dat David klagend begint, doch juichend eindigt. Of hij begint juichend en eindigt klagend, en dat in een en dezelfde psalm. Ja, het is zelfs zodanig dat in het bidden zijn winter in zomer en zijn zomer in winter veranderde.
In de winter steekt niet zo veel onkruid de kop op als in de zomer. Het wordt door de koude wind en schrale lucht ten onder gehouden of het sterft en wordt krachteloos. In de klagende winterse staat wordt het onkruid van zondige begeerlijkheden en werelds vermaak niet gepleegd. Dan heeft David geen lust tot zondigen, integendeel, heeft hij er een afkeer van.
In de winter wordt de zoetigheid van de zomer het hoogst geschat en sterker begeerd. Zo is het met de winter van een klagende ziel. Ja, dan ziet zij pas de zoetigheden van de genade van God, de liefelijkheden van de liefde van Christus en de blijdschap van de Heilige Geest, die hij om en door de zonde verloren had, en was kwijtgeraakt. Daarom wenst hij met diepe zuchten de zoete vruchten van die genadestaat opnieuw te mogen ondervinden, om ze beter te gebruiken en vuriger te besteden tot eer van God.
Jeremia Hollebeek,
predikant te Leiderdorp
(”De zomer en de winter van een waar gelovige”, 1750)