Opinie

Asielzoekers geen valse hoop geven

Aad Kamsteeg schreef dinsdag 15 oktober op deze pagina over Gods vaderhart voor vreemdelingen en asielzoekers. Drs. A. A. van der Schans onderschrijft het bijbelse appèl de vreemdeling lief te hebben, maar vraagt zich af hoe dit gestalte krijgt in de politieke en maatschappelijke praktijk.

22 October 2002 11:24Gewijzigd op 13 November 2020 23:53
„Als dagelijks bestuurder van een gemeente ervaar je ten aanzien van asielzoekers een ethisch dilemma. Is het niet onchristelijk asielzoekers in een bepaalde situatie weg te sturen? Maar als betreffende personen nog meer en langer inburgeren, is het dan s
„Als dagelijks bestuurder van een gemeente ervaar je ten aanzien van asielzoekers een ethisch dilemma. Is het niet onchristelijk asielzoekers in een bepaalde situatie weg te sturen? Maar als betreffende personen nog meer en langer inburgeren, is het dan s

Het artikel van Aad Kamsteeg over asielzoekers kenmerkte zich door een bewogen en spirituele toonzetting. Het riep bij mij in de eerste plaats herkenning en instemming op. Zijn opinie is met name overtuigend waar het een stuk bewustwording in de christelijke gemeente met betrekking tot ons denken en spreken over asielzoekers beoogt. Terecht constateert de schrijver dat het onder bijbelgetrouwe christenen nog wel eens ontbreekt aan de werkelijke invulling van het bijbelse begrip ”herbergzaamheid”. Zijn poging en oproep tot mentaliteitsverandering in voorkomende gevallen van een gebrek aan bijbelse liefde voor buitenlanders en asielzoekers verdient krachtig steun. Daarbij stoot de auteur door tot de kern van de zaak: God zoekt ons hart te bereiken in de slag tegen de zonde van onverschilligheid, hoogmoed of discriminatie.

Niet duidelijk
Toch is dit niet het enige wat gezegd kan worden van het opiniërende artikel van de heer Kamsteeg. Op aangelegen punten is zijn lezenswaardige bijdrage oproep tot verantwoord spreken over en handelen met betrekking tot asielzoekers, eenzijdig en generaliserend. Bovendien laat hij politici in het ongewisse over zijn werkelijke bedoelingen met zijn artikel. Nu besef ik dat de spits van zijn bijdrage niet politiek-bestuurlijk gericht is. Niet voor niets is zijn artikel een bewerking van een referaat voor kerkelijke werkers onder vluchtelingen, georganiseerd door de stichting Gave. Dat neemt niet weg dat Kamsteeg opmerkt dat de politiek onderscheid moet maken.

Wat dat onderscheid dan inhoudt en hoe dat het gemaakt dient te worden wordt niet duidelijk. Dat is jammer, want de auteur suggereert wel dat we geroepen worden tot een onbeperkte opvang van asielzoekers. Mijns inziens doet Kamsteeg het onderscheid tussen het publieke en politieke domein enerzijds, en het persoonlijke en kerkelijke domein anderzijds, onvoldoende recht. Hierover een aantal opmerkingen en vragen, maar eerst probeer ik de vergelijking tussen de door Kamsteeg zo genoemde asielzoekers in het Oude Testament en de hedendaagse asielzoekers van een aantal kanttekeningen te voorzien. Hierbij valt het toch wel eenzijdige gebruik van bijbelteksten door de auteur op.

Israël
Hoewel de asielzoeker in Israël op sociale barmhartigheid en herbergzaamheid kon rekenen en zijn status bij de wet geregeld was, is van een volledige gelijkberechtiging van Israëlieten en vreemdelingen geen sprake. Hij mocht in Israël deelnemen aan de offerdienst (Lev. 17:8; 22:18), hij mocht in de tempel bidden (1 Kon. 8:41 vv.), de vrijsteden stonden ook voor de vreemdeling open (Num. 35:15), hij mocht vanaf het derde geslacht opgenomen worden in de vergadering van Israël, behalve als het een Ammoniet of een Moabiet betrof (Deut. 23:1 vv.). In zekere zin kon hij rekenen op gelijke behandeling (Ex. 22:21 vv.). Hierbij moet wel aangetekend worden dat hij in het jubeljaar van de Israëlieten verworven bezit kwijtraakte en moest toestaan dat Israëlitische lijfeigenen op elk moment daarvoor konden worden losgekocht (Lev. 25:47 vv.). Zelf kwam hij echter als hij in slavernij geraakt was niet vrij in het jubeljaar (Lev. 25:45,46).

Kamsteeg merkt slechts op dat de vreemdelingen hun eigen goden niet mochten meenemen. Echter, de vreemdeling in Israël was er niet, wanneer hij zijn eigen goden thuis liet. Hij is immers, evenals de Israëliet, gehoorzaamheid aan de wet verschuldigd. Dat hield heel veel in. Hij mocht dus ook niet werken op de sabbat, hij moest vasten op de Grote Verzoendag en het was dan verboden te werken (Lev. 16:29). Voor deelname aan de viering van het Pascha moest hij besneden zijn (Ex. 12:48). In de paasweek mocht hij geen gezuurd brood eten (Ex. 12:19), hij mocht geen bloed gebruiken of aas eten (Lev. 17:10 vv.), hij moest zich onthouden van bloedschande en ontucht (Lev. 18:26), hij mocht geen andere goden dienen (Ezech. 14:7). Kortom, er is geen volledige gelijkstelling tussen de Israëlieten en de vreemdelingen. Ook wordt een verregaande aanpassing van de vreemdeling aan de godsdienstcultuur van Israël gevraagd. Dit gegeven maant tot behoedzaamheid bij het maken van een vergelijking tussen asielzoekers in Israël en asielzoekers in onze tijd.

Zelfvoldaan
Iets anders is de vraag of de regeringsvorm van Israël -de theocratie- met onze regeringsvorm vergeleken kan en moet worden. Hier ligt een probleem. Het is echter de vraag of de verschillende regeringsvormen de kerk noopt, in principiële zin, anders te spreken en te handelen, ook als het een andere tijd betreft. Het dient voor kerk(mensen) onopgeefbaar te zijn, altijd zonder aanziens des persoons te handelen. De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan maakt heel concreet en radicaal duidelijk dat het gebod tot naastenliefde ook liefde tot de vreemdeling en asielzoeker inhoudt. Net als in Israël.

Maar ook in onze tijd dient net als in de tijd van Israël de waarheidsvraag gesteld te worden. Het is hoogmoedig te beweren dat wij over de waarheid beschikken. Deze moet ons gegeven worden. Anders veroordeelt deze waarheid ons. De dienst aan het evangelie verdraagt zich niet met een compromishouding. De werkelijkheid gebiedt te zeggen, dat vele asielzoekers islamiet zijn. Het hoge woord moet eruit - op het gevaar af verkeerd verstaan te worden: er is zoiets als de intolerantie van het heil. Dat is heel wat anders dan de intolerantie van de groep. De eerste behelst de exclusiviteit van Jezus Christus, de tweede is maar al te vaak onze eigen (kerkelijke) hoogmoed en zelfvoldaanheid.

Ethisch dilemma
Over het politiek-bestuurlijke aspect ten aanzien van de asielzoekersproblematiek wil ik stellen dat de aangescherpte Vreemdelingenwet van 1 april 2001 terecht alleen asiel wil bieden aan vluchtelingen die in levensbedreigende omstandigheden hun land van oorsprong ontvlucht zijn. De werkelijkheid gebied te zeggen dat een opvang van economische vluchtelingen in Nederland niet realiseerbaar is. Deze opvatting dient vergezeld te gaan met het initiëren van andere oplossingen, teneinde onze verantwoordelijkheid ten opzichte van onze naaste in nood werkelijk gestalte te geven.

Ik ervaar als dagelijks bestuurder van een gemeente, geconfronteerd met al deze vragen betreffende een waarlijk christelijke politiek ten aanzien van asielzoekers, een ethisch dilemma. Als de rechter op basis van democratisch tot stand gekomen wetgeving het oordeel heeft uitgesproken dat een al jarenlang procedurerende asielzoeker de gemeente binnen 28 dagen dient te verlaten, komen de vragen. De kinderen hebben onderwijs gevolgd, in sommige gevallen is het gezin opgenomen in de kerkelijke gemeente, de ouder(s) zijn niet zelden door jarenlange onzekerheid in psychische en fysieke zin zeer kwetsbaar, ze voelen zich bedreigd bij terugkeer. Hoe dan te handelen als gemeentebestuurder? Is het niet onchristelijk ze in deze situatie weg te sturen? Maar welk uitzicht en perspectief kunnen we deze mensen werkelijk bieden?

Valse hoop
In Bodegraven heeft de gemeente, samen met maatschappelijke organisaties en kerken een bedrag beschikbaar gesteld om in ”onoplosbare” situaties tijdelijk een oplossing te bieden. Er is dan opvang. Een bed, bad en brood. Maar lopen we op deze manier niet het gevaar valse hoop te kweken? Welk werkelijk uitzicht kunnen we deze mensen bieden? Schuiven we het probleem niet voor ons uit? Begeven we ons als gemeente niet op het randje van burgerlijke ongehoorzaamheid als we ingaan tegen rijksbeleid? Als de betreffende personen nog meer en langer inburgeren, is het dan straks niet nog onchristelijker ze alsnog weg te moeten sturen?

Wat is in bedoelde situaties werkelijke humaniteit? Laten we geen ongegronde verwachtingen wekken. Ik besef dat onze Bodegraafse oplossing een noodmaatregel is. En tijdelijk. Temidden van het dilemma blijft voor mij als bestuurder en persoon het bijbels appèl van Kamsteeg staan: Heb de vreemdeling lief.

De auteur is wethouder van de gemeente Bodegraven.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer