Maria vluchtte weg uit de kerk van Sprang
Kerktorens zijn gezichtsbepalend voor een gemeente. Vanouds zat er vaak machtsdenken achter de hoogte van de toren. Dat was een van de redenen waarom Geert Grote moeite had met de hoogte van de Domtoren te Utrecht. Hij vond dat heel wat geld voor kerktorens had wellicht beter besteed kunnen worden.
In ”De Drie Spiegels”, een roman over de vrouw van Calvijn, schreef Marc François Gonin de veelbetekende woorden: „Onze godsdienst was vol van traditie: een godsdienst van geld en betaling (…) Dat is al zo sinds oude tijden. Het lijkt wel of de scherpe punten van de stenen spitsen die boven onze daken uitsteken het zo in onze ziel gegrift hebben.”En in Jan Siebelinks ”Knielen op een bed violen” zegt oefenaar Huib Steffen: „Torens zijn leeg, zinloos, puntige staketsels die tegen God ingaan.”
Trouwens, Kohlbrugge was ook niet zo enthousiast over kerktorens. Toen hem eens geld werd aangeboden om twee torens op zijn kerk in Elberfeld te zetten, bedankte hij ervoor, vertelde hij zijn catechisanten in ”Kinderleer”. „In plaats van statige torens te bouwen is het beter behoeftigen lief te hebben, de weduwen en wezen te helpen en hen geen gebrek te laten lijden. Andere torens moet God vervloeken, namelijk die met zweet en bloed der armen gebouwd zijn.”
Desondanks zijn torens ook een zichtbare prediking. Ze wijzen naar omhoog. Jan Willem Schulte Nordholt dichtte: „Looft God, Zijn vinger wijst ons aan, een toren in de tijd dat het ten hemel toe moet gaan en gaat in eeuwigheid.”
En Jodocus van Lodenstein meende dat een kerk met een toren een zichtbare prediking was dat ons lichaam een tempel van de Heilige Geest dient te zijn.
Onze-Lieve-Vrouwetorens
Torens zijn er in allerlei afmetingen en stijlen en kennen een scala aan symbolieken. Neem de toren van de dorpskerk van Giessen-Oudkerk bijvoorbeeld. Tegen de toren aan is een traptoren gebouwd die leidt tot de klokkenverdieping. Zulke torens worden wel Onze-Lieve-Vrouwetorens genoemd, omdat ze Maria symboliseren die het Kind Jezus bescherming biedt.
Ook Sprang-Capelle kent sinds mensenheugenis een imposante toren. Zoals elke toren: een monument met een eigen geschiedenis. In het geval van Sprang-Capelle zelfs een eigenaardige geschiedenis. Een geschiedenis, waarin ook Maria een belangrijke rol vervult.
Met de bouw van de toren van de Grote Kerk van Sprang-Capelle begon men in 1465. Na tien jaar waren de kerk en de toren gereed. Jarenlang was de kerk ingericht voor de rooms-katholieke eredienst. In 1593 kwam het gebied tussen Waalwijk en Geertruidenberg in handen van prins Maurits. Dat resulteerde in een verbod op de openbare uitoefening van de rooms-katholieke godsdienstoefeningen. De kerk kwam in handen van de protestanten.
Het duurde tot 1610 voordat de gereformeerden in Sprang-Capelle een eigen predikant kregen. Dat was Cornelis Hanecop, die na de combigemeente Brandwijk en Molenaarsgraaf gediend te hebben naar Sprang-Capelle kwam. Daar nam hij de herdersstaf op, waarbij hij de eerste drie jaar ook Besoyen diende. Het was deze ds. Hanecop die later -toen hij in Amsterdam stond- onderwerp werd van Vondels hekeldicht ”De rommelpot van ’t Hanecot”, omdat hij, weliswaar onbetwist gereformeerd zijnde, de remonstranten godsdienstvrijheid gunde en de plundering afkeurde van een huis waar remonstranten een vergadering hielden. De kerkenraad van Amsterdam zette hem toen af als predikant.
Gat
Twee jaar nadat Hanecop intrede deed in Sprang-Capelle, stortte de zuidoosthoek van de toren in, waardoor er een enorm gat ontstond. Op 20 maart 1612 besloot men „den groten tooren te timmeren”, aldus een kerkrekening. Aannemer Luycas Peeters uit Besoyen kreeg daartoe de opdracht. Echter, dat grote dichtgetimmerde gat zou er 298 jaar blijven zitten, waarbij een rij hoge iepen deze ruïneuze aanblik aan het gezicht onttrok.
Het grote gat bracht de talrijke rooms-katholieke bewoners uit de omgeving op de gedachte dat Maria de kerk van Sprang-Capelle had verlaten omdat het kerkgebouw in protestantse handen was overgegaan. Maria zou daarom met donderend geraas dwars door de torenmuur de kerk zijn ontvlucht en de duivel zou door het gat naar binnen zijn gekomen. En daar het gat slechts met hout provisorisch was gedicht en er bijna drie eeuwen overheen gingen voordat de toren echt werd gerestaureerd, versterkte het hen in de gedachte dat dit gat nooit gedicht zou kunnen worden, omdat Maria het gat had geslagen.
Niettemin is het er toch van gekomen. De burgerlijke gemeente, die sinds 1798 de toren in eigendom had, nam in 1901 serieuze stappen om de toren te restaureren. Het gat zou ook gedicht worden. Op 1 april 1909 werd in een raadsvergadering besloten de restauratie van de toren te doen plaatsvinden en het werk daartoe uit te besteden.
In maart 1910 startte men de renovatie. Een gedenksteen in de toren herinnert daaraan. Een jaar later was de toren weer in oude luister hersteld. En het gat was gedicht. Trouwens, het financiële gat ook.
Twee jaar nadat ds. Hanecop werd bevestigd en de kerk metterdaad tot het protestantisme overging, ontstond het gat in de toren van Sprang-Capelle. Twee jaar nadat de hervormde gemeente van Sprang-Capelle onder de paraplu van de Protestantse Kerk in Nederland kwam, ontstond er nota bene weer een scheur in de toren, op dezelfde plaats, volgens insiders. Gelukkig dat de burgerlijke gemeente eigenaar is, anders zou men opnieuw vreemde conclusies gaan trekken.