Boer met plannen moet erg alert zijn
Agrariërs met bouwplannen krijgen straks te maken met de omgevingsvergunning. Dat vraagt om alertheid, stelt Steven van Westreenen.
Agrariërs lopen bij nieuwbouw- en/of uitbreidingsplannen aan tegen een woud van regels en procedures. De landelijke overheid signaleerde dit probleem en komt binnenkort met een oplossing: de omgevingsvergunning, waarbij een cruciale rol voor gemeenten is weggelegd. Een positieve ontwikkeling, maar er kleven ook nadelen aan.Vanwege de prominente rol die de gemeente krijgt bij de verstrekking van een omgevingsvergunning ben je als agrariër min of meer afhankelijk van de politieke koers die de betreffende gemeente vaart ten aanzien van de agrarische sector binnen haar gemeentegrenzen. De politieke kleur bepaalt doorgaans de mate van ’landbouwvriendelijkheid’ binnen een gemeente. Wat in de ene gemeente wel kan en mag, is in de andere soms niet mogelijk.
De invoering van de omgevingsvergunning wijzigt daar niet zo veel aan, want de ’landbouwvriendelijkheid’ krijgt met name vorm bij de vertaling van beleid in regels. En de introductie van de omgevingsvergunning is vooral gericht op het proces van vergunningverlening. Het blijft dus zaak de gemeenteraad bij de totstandkoming van bestemmingsplannen kritisch te volgen, om te voorkomen overgeleverd te worden aan de grillen van de gemeentelijke politiek. Want deze grillen kunnen de continuïteit binnen de agrarische bedrijfsvoering in gevaar brengen. De vlag kan er immers iedere vier jaar weer anders bijhangen.
Zolang de toetsingsvoorwaarden onveranderd blijven en de eisen die de Wet milieubeheer stelt voor de ontvankelijkheid van een vergunning voor iedere gemeente blijven gelden, zullen de verschillen per gemeente op korte termijn nog niet te groot worden. Voor agrariërs blijft het dus belangrijk om alert te zijn op de totstandkoming en vaststelling van bestemmingsplannen en welstandsnota’s. Wanneer een bestemmingsplan eenmaal door de gemeenteraad is aangenomen, wordt het lastiger om nog iets aangepast te krijgen.
De invoering van de omgevingsvergunning betekent geen vermindering van wetten en regels zoals VROM doet voorkomen, maar vooral een stroomlijning van het proces. Wil je ’snel’ een vergunning hebben, dan moet alles op het gebied van bestemmingsplanwijziging, slopen, bouwen, infrastructuur, natuur en milieu et cetera in één keer worden aangevraagd. Dit betekent veel voorbereidend werk. Ook moet de aanvrager in een vroegtijdig stadium tot in detail een beeld hebben hoe het uiteindelijk gaat worden en daarbij volledig doorzien of het plan kans van slagen heeft. Als één aspect niet klopt, kan de complete vergunning worden geweigerd.
Voor een individuele ondernemer met bouwplannen is het bijna geen doen meer om zijn weg te vinden door het woud aan regels en de hulp van een deskundige adviseur is dan ook vaak onontbeerlijk. Zo is er regelgeving ten aanzien van het aantal dieren dat gehouden mag worden en op het gebied van ontwerp en inrichting van de huisvesting.
Feit is dat de regelgeving in het buitengebied de afgelopen jaren flink is aangescherpt en dat de toewijzing van Natura 2000-gebieden, de Wet geurhinder en regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit het exploiteren van een agrarische onderneming bepaald niet makkelijker zullen maken. Bedrijfsuitbreiding kan ook betekenen dat men door de omvang van de veestapel binnen de grenzen van de MER (Milieu Effect Rapportage) en IPPC-richtlijn (voor geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) belandt, wat leidt vervolgens weer leidt tot aanvullende milieutechnische eisen.
Er zijn twee zaken die eventuele bouwplannen sterk kunnen belemmeren. Bedrijven die zich binnen een zone van 3 kilometer rond zogenaamde Natura 2000-gebieden bevinden, krijgen te maken met de Natuurbeschermingswet. Uitbreidingsmogelijkheden zijn dan afhankelijk van de omvang van de ammoniakuitstoot. Blijft na uitbreiding de uitstoot onder het bestaande ammoniakplafond, dan zijn er geen problemen. Komt de uitstoot van ammoniak echter hoger uit, dan zijn de uitbreidingskansen afhankelijk van de in ontwikkeling zijnde beheerplannen van de Natura 2000-gebieden.
De andere belemmering is de bouwblokproblematiek. Wanneer uitbreiding binnen de grenzen van het bouwblok niet mogelijk is, moeten de grenzen van het bestaande bouwblok worden verlegd. Probleem is dat daarvoor doorgaans een tijdrovend traject moet worden doorlopen. Wanneer men dit traject ingaat, is het nuttig om een duidelijk toekomstplan te hebben. Een dergelijke langetermijnvisie kan dienen als motivatie van de aanvraag en geeft tevens een beeld van hetgeen er ook voor de toekomst geregeld moet worden. Wij adviseren altijd maximaal gebruik te maken van de ruimte die de bestaande regelgeving toelaat. Ontwikkelingen in de agrarische sector gaan snel en het is belangrijk daar goed en op tijd op in te spelen.
De auteur is directeur van VanWestreenen, adviseurs voor het buitengebied, in Barneveld.