Steden moeten af van groeigedachte
Steden moeten inspelen op een krimpende bevolking, stelt drs. Mario Jacobs . Hoewel er van alle kanten voor wordt gewaarschuwd, handelen gemeenten er nog steeds niet naar.
In Nederland hebben we niet alleen te maken met steeds meer ouderen en minder jongeren, we krijgen zelfs te maken met krimp: minder mensen, een dalend aantal inwoners. Nu al speelt deze ontwikkeling in de periferie van ons land: Limburg, Groningen en Zeeland.Maar de prognose is dat in 2025 56 procent van alle Nederlandse gemeenten krimpt en dat vanaf 2034 haast heel Nederland met krimp te maken krijgt. En dat is een gegeven waar in de steden doorgaans bepaald roekeloos aan voorbij wordt gegaan.
Dat is tot op zekere hoogte ook wel begrijpelijk. Ons hele denken is doordrongen van het toverwoord groei. Groei is goed, bouwen moet en concurreren met andere steden is essentieel. Stel je eens de wethouder voor die aankondigt minder te willen gaan bouwen, of zelfs bedrijventerreinen of woonwijken te willen slopen.
Nu stimuleert het Rijk niet bepaald om op een intelligente manier om te gaan met de krimptrend. Ook op landelijk niveau wordt de groeigedachte nog altijd omarmd. Het Rijk zal moeten kijken naar de wijze waarop het gemeenten financieel bijstaat. Geld wordt doorgaans nog altijd verstrekt op basis van het aantal inwoners of leerlingen -kwantitatieve impulsen- en niet op basis van kwalitatieve investeringen. Daarmee wordt helemaal voorbijgegaan aan het feit dat gemeenten die met krimp te maken krijgen óók voor flinke kosten komen te staan.
Dat neemt niet weg dat steden zelf ook van alles kunnen doen. Dan moet er wel aan een aantal voorwaarden voldaan worden.
(H)erkenning
De eerste is herkenning: steden moeten inzien dat zij aan de vooravond staan van een grote verandering. Die herkenning is er bij weinig gemeenten. Dat is ook wel begrijpelijk. De cijfers die een en ander onderbouwen, zijn er wel, maar voor de meeste betrokkenen geldt toch: cijfers zijn slechts cijfers, échte verhalen doen ons veel meer.
Maar er is meer nodig. Een tweede voorwaarde is: erkenning. We zien de problemen, maar willen we er ook mee aan de slag? Dat vergt lef, ruggengraat en visie van de bestuurders. Zij moeten duidelijk (durven) maken dat bijtekenen voor meer sporthallen, bedrijventerreinen, scholen en winkels geen optie is.
Voor veel steden is dat nog een ver-van-hun-bedverhaal. Maar er zijn steden en regio’s die dit stadium, gedwongen door de realiteit, al wel bereikt hebben. Parkstad Limburg is in dit opzicht de absolute koploper. Hier worden bouwplannen geschrapt of aangepast en wordt heel bewust slim gesloopt.
Bovendien hebben verschillende gemeenten uit de regio de handen ineengeslagen. Op zeker moment is men hier over de aloude gedachte van onderlinge concurrentie heen gestapt en heeft men regionale samenwerking gezocht om zo tot meer slagkracht te komen. Kwantiteit is niet meer het adagium, kwaliteit is dat wel.
Herkennen, erkennen en ernaar handelen dus. Laten we het van de zonnige kant bekijken: we moeten beseffen dat krimp niet het einde is, maar het begin kan zijn van iets anders. Een nieuw elan.
De auteur is programmaleider stedelijke economie bij Nicis Institute, het maatschappelijk topinstituut voor steden.